4.1 celbiologie Bacteriën en Celorganellen

1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 45 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Terugblik

Waar hebben we het vorige week over gehad?

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen vorige week

- Je herkent de opbouw van een cel, weefsel, orgaan en  orgaanstelsel 
- Je kunt verschillen tussen pro- en eukaryoten benoemen
- Je kunt beschrijven op welke manier een virus zich vermenigvuldigd

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen deze week
 De student kan:
  • Beschrijven hoe een bacterie zich voortplant
  • De begrippen aereroob, anaeroob, autotroof, heterotroof, extremofiel, en sporevorming uitleggen
  • De werking van prionen samenvatten
  • De structuur herkennen en de functie van celorganellen benoemen

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bacteriën
  • Pathogenen zijn schadelijke micro-organismen. 

  • Overgebracht door direct of indirect contact met besmette organismen. 

  • Behandeling kan door middel van een antibioticum

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Pathogenen
  • Pathogenen zijn schadelijke micro-organismen. 

  • Overgebracht door direct of indirect contact met besmette organismen. 

  • Behandeling kan door middel van een antibioticum

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Aeroob of anaeroob
  • Bijna alle planten en dieren hebben zuurstof nodig
  • Bacteriën kunnen aeroob zijn

  • Zij hebben zuurstof nodig voor de stofwisseling (energie verkrijgen)
  • Of kunnen anaeroob zijn (an=niet,  aer=lucht)
  • Geen zuurstof nodig, kan zelfs giftig zijn.

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Autotroof en heterotroof

  • Auto=
  • Zelf
  • Hetero=
  • Anders

  • Een heterotroof organisme heeft voedingstoffen afkomstig van andere organismen nodig om zichzelf op te bouwen/onderhouden.
  • Autotrofe organismen zijn niet afhankelijk van andere organismen maar gebruiken anorganische stoffen zoals CO₂ en zonlicht

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Extremofiel


  • Organisme dat leeft in extreme omstandigheden, die voor veel andere organismen dodelijk zijn.
  • Vaak schimmels, algen, bacteriën en archaea (oerbacteriën).
  • Afhankelijk van deze extreme omstandigheden.

Slide 9 - Diapositive

yellowstone spring: Eerste extremofielen ontdekt bij 100 graden. Dachten dat 50 graden de max was. 

omgevingen met hoge concentraties (voor de meeste organismen) giftige stoffen, bijvoorbeeld zware metalen;
omgekeerd; omgevingen met juist een gebrek aan algemeen benodigde stoffen, meestal zuurstof;
koolstofarme of zelfs koolstofloze omgevingen zoals midden in een rots;
zeer hoge druk zoals in diepzeetroggen
Zuur of basische omgeving
koud, diep onder het ijs. of in vulkanische meren
of diep in de grond.

Beerdiertjes worden beschouwd als de veerkrachtigste en moeilijkst uitroeibare dieren op aarde. Ze overleven extreme temperaturen en kunnen lange tijd zonder voedsel en water. Ze overleven zelfs bij gebrek aan zuurstof en weerstaan hoogenergetische straling.  
Kunnen 10 jaar zonder water en koude tot -273 graden celcius overleven

opmerkelijk boven 37 graden gaan ze al dood

Spore
  • Ingekapselde bacterie met DNA opgeslagen
  • Overlevingsmechanisme

  • Rusttoestand, geen celstofwisseling of celdeling
  • Kunnen nu barre omstandigheden overleven; droogte, hoge temperaturen, uv-straling, chemicaliën (desinfectie)
  • Niet alle bacteriën kunnen het, alleen Bacilus en Clostridium


Slide 10 - Diapositive



Schimmelsporen komen uit de bovengrondse vruchten (champignon)
ondergronds mycellium

Prionen
Een infectieziekte.  Eiwit in het lichaam dat verkeerd gevouwen is.
Veroorzaakt hersenaandoeningen zoals scrapie, Gekkekoeienziekte en ziekte van Kreutzfelt-Jakob.

Prionen kunnen door de afwijkende vorm niet worden afgebroken door enzymen.
Wanneer normale eiwitten contact maken met prionen, worden zijn ook aangezet tot afwijkende vouwing  --> kettingreactie
Zenuwen worden aangetast , geïnfecteerd organismen krijgt neurologische verschijnselen, met de dood als gevolg.

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Aan de slag
Wat: Maak het werkblad



Tijd: 15 minuten

Klaar: Wachten tot we gezamenlijk gaan bespreken.

timer
15:00

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Celorganellen en hun functies

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De celkern
  • DNA in de vorm van chromosomen
  • Belangrijke rol van (regel)processen in de cel 
  • Aflezen chromosomen in celkern voor het maken van eiwitten.
Verschillende eiwitten hebben verschillende taken in de cel. bijv. communicatie en transport.

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Endoplasmatisch reticulum (ER)
  • Netwerk van dubbele membranen. Liggen dicht tegen elkaar aan en vormen zo kanaaltjes.

  • Ruw ER en glad ER
  • Ruw ER heeft Ribosomen

  • Functie: Transport van stoffen richting golgisysteem

Slide 20 - Diapositive

Functie: productie van eiwitten in samenwerking met de ribosomen en transport van de ruwe eiwitmoleculen richting het Golgi-apparaat.
Ribosoom: Complex van eiwit en RNA

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ribosomen
Zorgt voor de opbouw van eiwitten
met verschillende doelen, zoals; 
aanmaak van materiaal (structuureiwitten),
versnellen van processen, of transporteren van
stoffen door het celmembraan.

Slide 22 - Diapositive

boodschappermoleculen gevorm uit celkern, worden afgelezen in de ribosomen en worden er eiwitten gemaakt
Ribosomen
  • Aanwezig op het ruw endoplasmatisch reticulum
  • Los in het cytoplasma
  • Op het kernmembraan 

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Golgi-systeem

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Golgi-systeem/ golgi-apparaat
Stapel platte blaasjes met ruimte ertussen. 
Functies:
  •  Geeft de uiteindelijke vorm aan eiwitten, slaat op voor later transport (pakhuis)
  • Secretie --> afgeven aan andere cel, of buiten de cel

  • Productie lysosomen --> Blaasjes die worden afgesplitst van het golgi-apparaat. Bevatten enzymen (eiwitten die reacties versnellen)

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lysosomen: Zakjes met enzymen (eiwitten die reacties versnellen)

Slide 27 - Diapositive

Ezymen zijn eiwitten die nodig zijn om grote moleculen van eiwitten, suikers en vetten af te breken tot bruikbare deeltjes

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mitochondrium

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Mitochondriën
Te herkennen aan het dubbele membraan, eentje sterk geplooid. In elke cel aanwezig (500 - 2.000 mitochondriën).

Functie: Energie vrijmaken met behulp van zuurstof = verbranding. 
Vrijgemaakte energie wordt gebruikt om onder andere ATP te produceren, dit is een belangrijke energiebron voor veel reacties in de cel.

Slide 31 - Diapositive

ATP nodig voor samentrekken van je spieren.
productie van hormonen, enzymen, celherstel, enz..

Plastiden
Komen voor in planten- en algencellen. Chloroplasten / bladgroenkorrels
Functie chloroplasten: Fotosynthese laten plaatsvinden
Chromoplasten spelen rol in aantrekking van insecten

Slide 32 - Diapositive

organellen in plantencellen en algen.
Amyloplasten zijn zetmeelkorrels. komen voor in aardappel

Chromoplasten zijn veranderde chloroplasten en geven kleur aan een bloemblad, of een tomaat

Chloroplasten / bladgroenkorrels

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vacuole: Blaasje gevuld met met vocht en opgeloste stoffen

Slide 34 - Diapositive

reservestoffen, kleurstoffen, afvalstoffen. Celwand

Vacuole
  •  Met vocht gevuld blaasje in plantencellen
  • Dierlijke cellen hebben dit niet/ nauwelijks
Vocht bestaat uit:
  • Reservestoffen, afvalstoffen en kan ook kleurstoffen bevatten.

  • Celwand en vacuole zorgt samen voor stevigheid bij planten

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Celwand en turgor

Slide 36 - Diapositive

Turgor: Druk waarmee celplasma tegen de celwand aangedrukt wordt.
Aan de slag
Wat: Maak het werkblad

Tijd: 7 minuten


Klaar: Wachten tot we gezamenlijk gaan bespreken.

timer
7:00

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen deze week
 De student kan:
  • Beschrijven hoe een bacterie zich voortplant
  • De begrippen aereroob, anaeroob, autotroof, heterotroof, extremofiel, en sporevorming uitleggen
  • De werking van prionen samenvatten
  • De structuur herkennen en de functie van celorganellen benoemen

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Passief transport
Kost de cel geen energie:
  • Diffusie
  • Osmose

Slide 40 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Diffusie
Deeltjes verplaatsen van hoge concentratie naar een lagere concentratie. Tot er een evenwicht is bereikt.
Vindt plaats in vloeistoffen en gassen



Vb?


Slide 41 - Diapositive

Koffie,

Deo

Osmose
Diffusie van water door een semipermeabel membraan.

Slide 42 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Osmose
Hoogste osmotische waarde: Waar de concentratie opgeloste deeltjes het hoogst is.
Laagste osmotische waarde: Waar concentratie het laagst is


                                                                                                                       -->

Slide 43 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Osmose
Een oplossing met een gelijke osmotische waarde noemen we isotoon. Een oplossing met een hogere osmotische waarde hypertoon en met een lagere osmotische waarde hypotoon.

Slide 44 - Diapositive


1. Cel hypotonisch, oplossing hypertonisch
2. Cel hypertonisch, oplossing is hypotonisch
3. cel en oplossing zijn isotonisch (gelijk)

Lesdoelen deze week
 De student kan:
  • Beschrijven hoe een bacterie zich voortplant
  • De begrippen aereroob, anaeroob, autotroof, heterotroof, extremofiel, en sporevorming uitleggen
  • De werking van prionen samenvatten
  • De structuur herkennen en de functie van celorganellen benoemen

Slide 45 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions