Les 2: personal and possessive pronouns

Welcome to the 2nd lesson
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welcome to the 2nd lesson

Slide 1 - Diapositive

TODAY'S LESSON
  • Personal Pronouns 
  • Possessive Pronouns

But first....

Slide 2 - Diapositive

Last week we discussed grammar....
Articles, plural and word order
Name one thing that you remember from this lesson?

Slide 3 - Carte mentale

Personal 
Pronouns

Slide 4 - Diapositive

Uitleg
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord:
==> een persoon, een dier, of een ding

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -         it walks

Slide 5 - Diapositive

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je in het Engels?

Slide 6 - Question ouverte

Uitleg
Let op: I (ik) is altijd met een hoofdletter
Meervoud van it = they

Slide 7 - Diapositive

Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord is:
A
he
B
where
C
home
D
Susan

Slide 8 - Quiz

Vervang "Susan" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 9 - Quiz

Vervang "the dog" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 10 - Quiz

Vervang "my friends and I" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Persoonlijke voornaamwoorden - 2e rijtje

Slide 13 - Diapositive


Peter is in love with his girlfriend, Anne. He loves ........ .
A
her
B
his
C
you
D
we

Slide 14 - Quiz


Do you help your dad? Do you help .....?
A
she
B
he
C
him
D
her

Slide 15 - Quiz

We gave him the money and he gave .......... (we) the candy.
A
him
B
them
C
her
D
us

Slide 16 - Quiz

Possessive 
Pronouns

Slide 17 - Diapositive

Welke bezittelijke
voornaamwoorden ken je?

Slide 18 - Carte mentale

Bezittelijke voornaamwoorden

  • geven bezit aan
  • worden dus gebruikt om aan te geven dat iets van iemand is

Slide 19 - Diapositive

Bezittelijke voornaamwoorden
Een overzicht:

mijn          =         my
jouw/uw  =         your
zijn             =        his
haar           =        her


zijn/haar (dingen)    =      its
onze                             =      our
jullie                             =      your
hun                               =     their

Slide 20 - Diapositive

Bezittelijke voornaamwoorden
Net zoals in het Nederlands kun je op nog een manier aangeven dat iets van iemand is:
                 Dat is mijn fiets.
                Die fiets is van mij.
De betekenis van de zin is hetzelfde, maar de manier van zeggen is anders. Net als in het Nederlands gebruik je dan een ander bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Diapositive


  • mijn
  • jouw
  • zijn
  • haar

  • ons/onze
  • jullie/uw
  • hun 


  • my
  • your
  • his
  • her

  • our
  • your
  • their
Bezittelijke voornaamwoorden - 1

Slide 22 - Diapositive


  • van mij
  • van jou
  • van hem
  • van haar

  • van ons
  • van jullie/u
  • van hen 


  • mine
  • yours
  • his
  • hers

  • ours
  • yours
  • theirs
 Bezittelijke voornaamwoorden - 2

Slide 23 - Diapositive

Voorbeelden
Dit is mijn gitaar. -> This is my guitar.
Deze gitaar is van mij. -> This guitar is mine

Dat zijn hun boeken. -> Those are their books.
De boeken zijn van hen. -> The books are theirs

Dit is zijn tas. -> This is his bag.
Deze tas is van hem. -> This bag is his.

Slide 24 - Diapositive

The cat has a long tail.
______ colour is white.
A
her
B
his
C
its
D
our

Slide 25 - Quiz

Susan and Mike are twins.
____ birthday is in May
A
they
B
their
C
her
D
his

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van deze zin:
Dit is mijn gitaar.
A
This is my guitar.
B
That guitar is of mine.
C
This guitar is my.
D
Those guitars are ours.

Slide 27 - Quiz

You ask your friend:
My pencil is broken. Can I borrow ......?
A
your
B
her
C
yours
D
mine

Slide 28 - Quiz

She has a book.
It is ___ book.
A
her
B
his
C
she
D
its

Slide 29 - Quiz

We are called Smith.
____ last name is Smith.
A
we
B
us
C
your
D
our

Slide 30 - Quiz

Well done!


Slide 31 - Diapositive

0

Slide 32 - Vidéo