Lesson 9. 17/3

What are we going to do today?
- Homework chek (tekst H) 
- Grammar E1 revision 
- Grammar J1 + ex 25 & 26. 

Lesson Goals; At the end of the lesson you will be able to correctly implement the discussed grammar in at least 3 sentences. 
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

What are we going to do today?
- Homework chek (tekst H) 
- Grammar E1 revision 
- Grammar J1 + ex 25 & 26. 

Lesson Goals; At the end of the lesson you will be able to correctly implement the discussed grammar in at least 3 sentences. 

Slide 1 - Diapositive

Present Simple, Present Continuous & Future
De Present Simple gebruik je bij feiten, gewoontes en regelmatige gebeurtenissen. Dit is de normale tegenwoordige tijd. (I walk) 

De Present Continuous gebruik je om te zeggen dat iets, nu op dit moment, aan de gang is. (I am walking) 
Present Continuous maak je: to be + hele werkwoord + ing

Slide 2 - Diapositive

Om aan te geven dat iets in de toekomst gebeurd kun je verschillende manieren gebruiken. Dit heet de Future tense. (chapter 1) 

Present Continuous: gebruik je om te praten over afspraken in de nabije toekomst waarvan de plaats en/of tijd al vaststaat. 
We are leaving for Spain tomorrow. 

Slide 3 - Diapositive

To be going to: gebruik je wanneer iemand iets in de toekomst wel/niet van plan is of een voorspelling MET bewijs. 
It is going to rain, just look at the clouds. 

Shall/Will: gebruik je om iets aan te bieden, bij beloftes, aankondigen, besluiten of voorspellingen ZONDER bewijs. 
I will come to your party tomorrow, i promise. 

Slide 4 - Diapositive

Present Simple: gebruik je wanneer er sprake is van een vast tijdsschema. Bijvoorbeeld aankomst/vertrek tijden of een rooster. 
The bus leaves in 20 minutes. 


Slide 5 - Diapositive

..... a film at the moment.
A
I am watching
B
I watch
C
I watches
D
I will watch

Slide 6 - Quiz

Water …… at 100 degrees Celsius.
A
boils
B
is boiling
C
will boil
D
is going to boil

Slide 7 - Quiz

We ………… to spend the holidays at my parents.
A
are not going to
B
will not
C
shall not
D
not

Slide 8 - Quiz

Articles 
In het Engels gebruik je geen lidwoord; als je het hebt over leden van een groep. Je gebruikt wel een lidwoord als je het hebt over de groep in zijn geheel. 

- geen the na: both, all en most. (Most people don't like rain) 
- geen lidwoord voor titles of wanneer iemand de enige is die een bepaalde functie uitvoert. (He is Prime Minister of this country) 

Slide 9 - Diapositive

Articles
- geen lidwoord voor: continenten, landen, plaatsnamen, straten en meren. Of voor namen van gebouwen en organisaties die beginnen met een plaatsnaam. (Tenzij de naam een lidwoord bevat: The Netherlands)

- wanneer het om een vaste uitdrukking gaat: We are going by bus. 

Slide 10 - Diapositive

Most people in …… Netherlands are tall.
A
the
B
geen lidwoord

Slide 11 - Quiz

My grandfather once met …….. Queen Elizabeth.
A
geen lidwoord
B
the

Slide 12 - Quiz

Do: 
Exercise 25 & 26 (WB Pagina 43/44) 

Done? Do ex 2 (WB pagina 30) 
timer
7:00

Slide 13 - Diapositive

Wat heb je geleerd
vandaag ? & Hoeveel zinnen
had je goed met de lidwoorden?

Slide 14 - Carte mentale