3T Thema 5: Herhaling Grammar

Present & Future
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Present & Future

Slide 1 - Diapositive

Present & Future
Tijdens deze les gaan we twee grammatica onderdelen herhalen én leren hoe je herkent welke je moet gebruiken. 

Het is vooral belangrijk dat je weet hoe je bepaalde dingen in het Engels kunt zeggen. Vandaag hebben we het over de tegenwoordige tijd (nu) en de toekomende tijd (toekomst). 

Slide 2 - Diapositive

PRESENT

Present Simple
- feiten
- gewoontes 
- regelmatige gebeurtenissen
I work in the Coop every weekend.

Present Continuous
- gebeurt nu, op het moment van spreken
- irritatie
Look, he is running really fast!
FUTURE

Will (50%)
Onzeker/ongepland
I will help you! 
Going to (80%)
Gepland - Tijd niet bekend/geregeld
I am going to visit my grandma.
Present Continuous (90%)
Gepland - Tijd is bekend/geregeld
I am visiting my grandma tomorrow.
Present Simple (100%)
Vaste tijden
School starts at 8.15.

Slide 3 - Diapositive

PRESENT
Eerst weer even kijken naar de Present (= nu/gewoonlijk)

Hoe zat het ook alweer?
🤔

Slide 4 - Diapositive

I _____ (do) my homework every night.

Slide 5 - Question ouverte

She ______ (do) her homework right now.

Slide 6 - Question ouverte

My parents ______ (go) to the cinema every Sunday.

Slide 7 - Question ouverte

I can't come. We ________ (play) games at the moment.

Slide 8 - Question ouverte

FUTURE
Nu de vier vormen van de Future

(Hier zitten ook weer de Present Simple en de Present Continuous bij. Die gebruik je dus óók in sommige gevallen wanneer je over de toekomst praat. Kijk dus goed! 
🚀

Slide 9 - Diapositive

She _______ (visit) the doctor tomorrow.

Slide 10 - Question ouverte

They _______ (study) in Leeuwarden next year.

Slide 11 - Question ouverte

My brother ________ (play) soccer this weekend.

Slide 12 - Question ouverte

I _______ (watch) a movie tonight.

Slide 13 - Question ouverte

Next:
- Morgen: Like / as & wel of geen the
- Huiswerk = Test Yourself ex. 1 + 2

Done? 
Study the vocab (Quizlet) 
Test Yourself verder afmaken

Slide 14 - Diapositive

Like or As // The - X
Tijdens deze les gaan we like/as + the herhalen. We oefenen met hoe je herkent welke je moet gebruiken. 

In je boek staat het duidelijk en kort samengevat. Pak dit er bij als dit je helpt. 

Slide 15 - Diapositive

LIKE / AS

Like en as worden gebruikt om een vergelijking te maken tussen twee mensen of dingen. 

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

You look ______ your sister.
A
like
B
as

Slide 18 - Quiz

______ always, I started too late studying.
A
like
B
as

Slide 19 - Quiz

This really feels _____ home.
A
like
B
as

Slide 20 - Quiz

I worked at the Coop, _____ I did last year.
A
like
B
as

Slide 21 - Quiz

GEEN THE:

Voor leden van een groep. 
 
 People think English people are
 very polite.

- Na ‘both’, ‘all’ en ‘most’:
 
 Both classes like English.

- Wanneer iemand de enige is met een bepaalde “titel”:
 
 This is Queen Elizabeth.
(Er zijn niet meer Queens in Engeland bijvoorbeeld.)

- Voor continenten, landen, plaatsnamen, straten en meren:
 Mount Everest is very big.

- Vaste uitdrukking (GS 20)
 
 We are going by bus.
WEL THE:

 - Als je praat over de groep als geheel:
 
 The English are hard to beat
 at rugby.









- Wanneer ‘the’ standaard in de plaatsnaam staat:
 
 The Netherlands is a small country.

Wanneer je de nadruk legt op iets:
Did you drink the milk?
(Heb jij dé melk opgedronken?)

Slide 22 - Diapositive

____ both men received an award.
A
X
B
The

Slide 23 - Quiz

We are taking him to _____ train station this morning.
A
X
B
The

Slide 24 - Quiz

A new restaurant opened in _____ Oxford Street this week.
A
X
B
The

Slide 25 - Quiz

_____ Queen Maxima is from Argentina.
A
X
B
The

Slide 26 - Quiz

Next:
Huiswerk = Test Yourself afmaken

Done? 
Study the vocab (Quizlet) 
Pink Pages achterin je werkboek

Slide 27 - Diapositive