Taak 4: Tijd en afstand

Tijd en afstand
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
RekenenMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Tijd en afstand

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zet de maanden in de goede volgorde
maand 1
maand 2
maand 3
maand 4
maand 5
maand 6
maand 7
maand 8
maand 9
maand 10
maand 11
maand 12

maart

december

januari

oktober

februari

juni

mei

september

november

april

augustus

juli

Slide 2 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Jasper gaat voor stage 9 maanden naar Aruba. Hij vertrekt in de maand mei. In welke maand komt hij terug?
A
november
B
december
C
januari
D
februari

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

                        maanden is een jaar

                       dagen is een jaar

                    weken is een jaar
             
 Een dag heeft                            uur

  Er zitten                 seconden in een minuut

52

12

365
24 
60

Slide 4 - Question de remorquage

Dokter
Boer
Buschauffeur 
Glazenwasser
Over 2 uur en 25 minuten
is de tijd............
A
10:45
B
11:20
C
11:50
D
12:15

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dylan vertrekt om
19:15 uit Haarlem. Hij komt in Amsterdam aan om 20:50. Hoe lang is hij onderweg geweest?
A
95 min
B
85 min
C
75 min
D
1 uur en 35 min

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Over 8 uur en 26 minuten
is het............
A
20:40
B
21:50
C
22:15
D
22:50

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

90 minuten =
getal
eenheid
300 minuten =
4 weken + 4 dagen =
Sleep de getallen en eenheden naar de juiste plaats.
Let op: je gebruikt niet alles.
32
kwartier
uur
dagen
5
6

Slide 8 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Carlo moet 26 pizza's bezorgen. Per pizza is hij 12 minuten onderweg. Hoe lang is Carlo bezig?

Slide 9 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe lang is de schooldag op donderdag?

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Zarah moet 15 tasjes inpakken. Ze doet 6 minuten over 1 tasje. Hoe lang is Zarah bezig?
A
1 uur en 5 minuten
B
1 uur en 15 minuten
C
1 uur en 20 minuten
D
1 uur en 30 minuten

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Drie kwartalen zijn ....... maanden

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Tim zwemt 8 baantjes in 24 minuten. Hoe lang doet hij over 1 baantje?
A
3 minuten
B
4 minuten

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tim zwemt 8 baantjes in 24 minuten.
Hoe lang zwemt Tim over 20 baantjes?
A
40 min
B
50 min
C
60 min
D
70 min

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tamara fietst 6 km in 30 minuten.
Hoe veel km heeft zij afgelegd na 20 minuten?
A
2,5 km
B
3 km
C
3,5 km
D
4 km

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Op haar elektrische fiets fietst Tamara 30 km in 1 uur en 15 minuten.
Hoeveel km heeft Tamara afgelegd na 1 uur?
A
21 km
B
23 km
C
24 km
D
25 km

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tom maakt een wandeltocht van 24 km. Na twee uur
kijkt hij op zijn wandelapp en dan heeft hij 8 km
afgelegd. Hoe lang doet Tom over de route als hij
in hetzelfde tempo blijf wandelen?

Slide 17 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Ida maakt een route van 14 km op haar paard. Na 40 min heeft zij 8 km afgelegd. Hoe lang doet zij over de rest van de route?
A
15 min
B
20 min
C
25 min
D
30 min

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar is Noord - Zuid - Oost - West?

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions