Disharmonisch Profiel

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
OmgangskundeMBOStudiejaar 1-4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

KENNISVRAAG:
Welk antwoord hoort er niet bij? Bij mensen met een disharmonisch profiel is er sprake van:
A
Een verstoring in de ontwikkeling op cognitief en sociaal-emotioneel gebied.
B
Een disbalans in de ontwikkelingsleeftijd.
C
Een lichamelijke handicap.
D
Een verschil tussen wat zij kunnen en wat zij aan kunnen.

Slide 18 - Quiz

KENNISVRAAG:
Een IQ test meet:
A
Het totaal IQ
B
Het totaal IQ en het verbaal IQ
C
Het verbaal IQ en het performaal IQ
D
Het totaal IQ, verbaal IQ en het performaal IQ

Slide 19 - Quiz

KENNISVRAAG:
Een disharmonisch profiel komt vaak voor bij mensen met een verstandelijke beperking. De ontwikkelingsleeftijd is meestal:
A
Hoger op sociaal-emotioneel gebied dan op cognitief gebied.
B
Hoger op cognitief gebied dan op sociaal-emotioneel gebied.

Slide 20 - Quiz

KENNISVRAAG:
Wanneer wordt er gesproken van een disharmonisch intelligentieprofiel?

A
Wanneer er een verschil van 25 punten of meer is gemeten tussen het verbaal IQ en het performaal IQ.
B
Wanneer er een verschil is in de ontwikkelingsleeftijd op het cognitieve functioneren en het sociaal-emotionele functioneren.
C
Wanneer iemand een totaal IQ heeft van 80 of lager.
D
Wanneer er een verschil is gemeten tussen het verbaal IQ en het performaal IQ.

Slide 21 - Quiz

KENNISVRAAG:
Wat betekent de verbaal - performaal kloof?
A
Dat iemand niet meer goed kan functioneren op cognitief en sociaal-emotioneel gebied.
B
Dat iemand zich verbaal nog goed kan uiten, maar performaal niet meer goed kan functioneren.
C
Dat iemand performaal nog goed kan functioneren, maar zich verbaal niet meer goed kan uiten.
D
Dat iemand zowel verbaal als performaal niet meer goed kan functioneren.

Slide 22 - Quiz

CASUSVRAAG:
Peter is een cliënt met een verstandelijke beperking. Hoewel hij zich verbaal goed kan uitdrukken en duidelijk kan communiceren, kan hij het moeilijk aan wanneer een begeleider veel en met lange zinnen tegen hem praat. Peter begrijpt het niet goed en raakt gefrustreerd. Er is hier sprake van:
A
Overvraging: de ontwikkelingsleeftijd van Peter wordt te hoog ingeschat door de begeleider. Peter kan minder aan dan dat de begeleider denkt.
B
Ondervraging: de ontwikkelingsleeftijd van Peter wordt te laag ingeschat door de begeleider. Peter kan meer dan dat de begeleider denkt.

Slide 23 - Quiz

CASUSVRAAG:
Ria is een bewoonster van een woongroep voor ouderenzorg. Ria heeft vijf jaar geleden een TIA gehad. Hierdoor is NAH ontstaan en is zij gedeeltelijk verlamd geraakt, waardoor ze in een rolstoel zit. Haar cognitieve functioneren is ook achteruit gegaan. Ze heeft vooral moeite met zich te concentreren, te plannen en overzicht te bewaren: het denken en doen. Ria kan gelukkig nog wel goed praten en zich verbaal uitdrukken. Bij Ria is er sprake van een:
A
Performaal - verbaal kloof
B
Verbaal - performaal kloof

Slide 24 - Quiz

CASUSVRAAG:
Rick heeft op zijn 23e een motorongeluk gehad. Hierdoor is er NAH ontstaan, waardoor hij deels verlamd is geraakt en niet meer zelfstandig kan wonen. Om zijn cognitieve functioneren in kaart te brengen is er een IQ test afgenomen. Hieruit is naar voren gekomen dat Rick last heeft van afasie: hij heeft moeite met lezen, schrijven, spreken, en begrijpen wat iemand zegt. Dit geeft een achteruitgang weer van het:
A
Performaal IQ en het verbaal IQ
B
Performaal IQ
C
Verbaal IQ

Slide 25 - Quiz

CASUSVRAAG:
Bea is een cliënt met een verstandelijke beperking. Ze houdt erg van puzzelen en het lukt haar zelfs om een puzzel van 25-50 stukjes te maken (haar cognitieve leeftijd ligt de 4 en de 7 jaar). Er zijn twee verschillende puzzels die Bea kan maken en dit lukt haar goed. Na een tijd komt de begeleider van Bea erachter dat ze geen zin meer heeft om de puzzels te maken. Wanneer de begeleider de puzzel voor Bea neerlegt en dit probeert te stimuleren, wordt Bea boos en geïrriteerd. Ze duwt de puzzel van tafel en schreeuwt: "Nee! Bea wil niet!". Hoe kun jij het gedrag van Bea verklaren?
A
Er is sprake van ondervraging bij Bea
B
Er is sprake van overvraging bij Bea

Slide 26 - Quiz

Dit waren de quizvragen... Nog één laatste vraag: wat vond je van de workshop?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Sondage

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive