Module 2 1.1 en 1.2

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Lesdoel

Aan het einde van deze les ken je het verschil tussen een concrete en abstracte markt, discrete en continu vraag, kun je het consumentensurplus berekenen en verschillende factoren waar de vraag van afhankelijk is benoemen.

Vraag

Mensen die kopen

Aanbod

mensen die verkopen

vraag & aanbod

Als de vraag naar producten afneemt, zal de prijs dalen.

Als de vraag naar producten toeneemt, zal de prijs stijgen.

Als het aanbod van producten afneemt, zal de prijs stijgen.

Als het aanbod van producten toeneemt, zal de prijs dalen.

abstracte markt

concrete markt

Wat is het typerende kenmerk van een concrete markt?

Een geografisch bepaalde plaats waar vragers en aanbieders elkaar treffen om op vaste tijden handel met elkaar te drijven of zich op de markt te oriënteren. Een voorbeeld is een vlooienmarkt, veemarkt, horlogebeurs etc.

De andere mogelijkheden kunnen wel waar zijn maar het meest typerende aan een concrete markt is het letterlijk op één plek verzamelen van vragers en aanbieders.

Welk kenmerk van een abstracte markt is juist?

Vragers en aanbieders ontmoeten elkaar niet.

Er is geen plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten.

Wat is het typerende kenmerk van een concrete markt?

1. Vragers en aanbieders komen op één plek bij elkaar
2. Vragers en aanbieders verzamelen zich tegelijkertijd op één plek
3. Over de totstandkoming van de prijs bestaan duidelijke afspraken
4. Vragers en aanbieders staan voortdurend met elkaar in contact

Welk kenmerk van een abstracte markt is juist?

1. De vrijs wordt bepaald door de vragers
2. Vragers en aanbieders ontmoeten elkaar niet
3. Vragers en aanbieders zullen nooit over de prijs onderhandelen
4. De verkoopprijs is voor vragers een gegeven

Wat bedoelen we in de economie met 'consumentensurplus'?

1. Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de te betalen prijs
2. voordeel
3. overschot

als de prijs 3 euro is, is het consumentensurplus in euro's:

1. 6.000
2. 2.000
3. 12.000
4. 4.000

Welke formule past bij deze vraaglijn

1. p=0,01q-180
2. p=-1000q+180
3. p=1000q-180
4. p=-0,01q+180

Het consumentensurplus van deze consument bij een verkoopprijs van € 2 is

1. 4
2. o
3. 3
4. 2

Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,10?

1. 16
2. 8
3. 80
4. 4,50

Wat is de vergelijking van de collectieve vraaglijn als twee identieke consumenten deze individuele vraaglijn hebben?

1. q=-100p+50
2. q=-100p+100
3. q=-200p+50
4. q=-200P+100

Lesdoel

Aan het einde van deze les ken je het verschil tussen een concrete en abstracte markt, discrete en continu vraag, kun je het consumentensurplus berekenen en verschillende factoren waar de vraag van afhankelijk is benoemen.

In welke mate is het lesdoel behaald?

1. 20%
2. 40%
3. 60%
4. 80%

Zijn er nog vragen en/of onduidelijkheden?

Huiswerk

Digitaal maken module 2 hoofdstuk 1 vraag 1 t/m 12