Werkwoordspelling-VT

We beginnen met een kwartier lezen.
In classroom staat een kerstverhaal
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

We beginnen met een kwartier lezen.
In classroom staat een kerstverhaal

Slide 1 - Diapositive

Herhalen werkwoordsvormen, persoonsvorm vt en tt

Slide 2 - Diapositive

Lesdoel

Aan het einde van deze paragraaf kan je;

- sterke en zwakke werkwoorden uitleggen. 
- zwakke werkwoorden vervoegen in de vt.
- zelfstandig verder oefenen met werkwoordspelling. 

Slide 3 - Diapositive

WERKWOORDSPELLING

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Gisteren ___ onze keuken gerenoveerd.

VT
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt

Slide 9 - Quiz

Ons kleine katje ___ vanmorgen de nieuwe bank stuk.
VT
A
krabt
B
krabte
C
krabde
D
krabbelde

Slide 10 - Quiz

Vorig jaar ___ we die zware spullen zelf naar boven.
VT
A
sjouwde
B
sjouwdde
C
sjouwden
D
sjouwdden

Slide 11 - Quiz

Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."

Slide 12 - Question ouverte

Zet de zin in de verleden tijd:
"Hij beleeft een geweldige dag."

Slide 13 - Question ouverte

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 14 - Quiz

Ik (vinden) de les erg leuk
A
vind
B
vindt

Slide 15 - Quiz

Het (gebeuren) niet vaak dat ik de les niet leuk vind.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 16 - Quiz

In dat kleine huis hebben vroeger veel gezinnen tegelijk ...
A
geleven
B
geleefd
C
geleeft

Slide 17 - Quiz

Cristiano Ronaldo ... na zijn winnende treffer tegen Barcelona
A
juichde
B
joech
C
juichte
D
jooch

Slide 18 - Quiz

Wat is juist?
Jan en Peter ... Ingrid met een cadeau
A
verrasten
B
verraste
C
verrastten
D
verrasden

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord?
Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt
C
lant

Slide 20 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 21 - Quiz

wat is goed?
Hij (verhuizen) ........... (v.t.) naar Bali.
A
verhuis
B
verhuiste
C
verhuist
D
verhuisde

Slide 22 - Quiz

Wat is het juiste vd?
Mijn nichtje is vorig jaar....(verhuizen)
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuizt
D
verhuizd

Slide 23 - Quiz

Wat is het juiste vd?
In klas 1F wordt een jongen....(pesten)
A
gepest
B
gepesd
C
gepestt

Slide 24 - Quiz

Wat is het juiste vd?
De hond van de buren heeft mij....(bijten)
A
gebijt
B
gebijd
C
gebeten

Slide 25 - Quiz

Wat is het juiste vd?
Het was zo glad, ik ben wel drie keer.....(uitglijden)
A
uitgegleden
B
uitgeglijd
C
uitgeglijt

Slide 26 - Quiz

Wat is het juiste vd?
We hebben uren.... (dansen)
A
gedansd
B
gedansen
C
gedanst

Slide 27 - Quiz

Vervoegen vt
Bij het vervoegen van zwakke werkwoorden gebruik je;

't ex-kofschip.

Eindigt de stam op een van de medeklinkers uit dit woord, 
dan +te(n).
Zo niet, dan +de(n).

Slide 28 - Diapositive

Het 't ex-kofschip gebruik je alleen bij de verleden tijd?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Wat is de juiste vd?
Mijn kamer wordt.....(verven)
A
geverfd
B
geverft
C
gevervd
D
gevervt

Slide 30 - Quiz

Aan de slag
we gaan aan het werk met materiaal dat je in teams vindt.
Zoek op: je klas met sl erachter: kies opdrachten
extra oefenen met werkwoordspelling en begin bij opdracht 81, 82, 83

Slide 31 - Diapositive