Unité 4: ap. 1 + 2 + 3
La maison / le garage / la porte / l'ascenseur
1 / 20
La durée de la leçon est: 15 minÉléments de cette leçon
La maison / le garage / la porte / l'ascenseur
Slide 1 - Question ouverte
la cuisine / la salle de bains / la fenêtre
Slide 2 - Question ouverte
la chaise / la table / le lit
Slide 3 - Question ouverte
l'arrêt de bus / la voiture
Slide 4 - Question ouverte
le centre-ville / la plage / la circulation
Slide 5 - Question ouverte
au-dessus de
Slide 6 - Question ouverte
'Aller'
Waar denk je aan?
Waar denk je aan?
Slide 7 - Carte mentale
Welke horen bij elkaar?
Je .....
Je .....
A
suis
B
vais
C
vas
D
va
Slide 8 - Quiz
Welke horen bij elkaar?
Nous....
Nous....
A
sommes
B
allez
C
êtes
D
allons
Slide 9 - Quiz
Welke horen bij elkaar?
Ils.....
Ils.....
A
vont
B
font
C
sont
D
mont
Slide 10 - Quiz
Welke horen bij elkaar?
Vous....
Vous....
A
allont
B
allez
C
alles
D
allent
Slide 11 - Quiz
Welke horen bij elkaar?
Tu....
Tu....
A
va
B
vas
C
vais
D
vat
Slide 12 - Quiz
Welke horen bij elkaar?
Elle
Elle
A
va
B
vont
C
vas
D
vais
Slide 13 - Quiz
Vertaal:
Ik ga
Ik ga
Slide 14 - Question ouverte
Vertaal:
Ik ga
Ik ga
Slide 15 - Question ouverte
Vertaal:
zij gaan (vr mv)
zij gaan (vr mv)
Slide 16 - Question ouverte
Vertaal:
jullie gaan / u gaat
jullie gaan / u gaat
Slide 17 - Question ouverte
Vertaal:
Sophie gaat
Sophie gaat
Slide 18 - Question ouverte
Vertaal:
jij gaat
jij gaat
Slide 19 - Question ouverte
Vertaal:
hij gaat
hij gaat
