Werkwoordspelling (HH tt, vt, vd, td+uitleg BN+EN.ww+geb.w.)

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Als de laatste letter van de stam in 't ex kofschip zit, wat moet je dan doen?
A
niks
B
te(n) toevoegen
C
de(n) toevoegen
D
Huh? 't ex kofschip?!

Slide 9 - Quiz

werkwoordspelling
A
hij onthoud
B
hij onthoudt

Slide 10 - Quiz

Dit (gebeuren, tt) iedere dag.

Slide 11 - Question ouverte

Ik (barsten, VT) in huilen uit.
A
Barst
B
Barste
C
Barstte
D
Barsten

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

De (verdwenen, BN) stad.

Slide 15 - Question ouverte

Het (redden, BN) kind.

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Ik heb de bestanden (saven, vd).

Slide 20 - Question ouverte

Hij (saven, tt).

Slide 21 - Question ouverte

Ik (faxen, vt) gisteren die brief.

Slide 22 - Question ouverte

Hij (racen, vt) naar de winkel.

Slide 23 - Question ouverte

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive