Les 11 CB kern 15 leesstrategieën, voornaamwoorden en kern 7 fictie en non-fictie

Op tafel: 
- laptop
- map
- pen


Welkom mavo 2!
Ga in STILTE lezen
timer
2:30
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Op tafel: 
- laptop
- map
- pen


Welkom mavo 2!
Ga in STILTE lezen
timer
2:30

Slide 1 - Diapositive

Regels les
- Als ik spreek, is het stil
- Steek je hand op als je iets wil vragen
- We luisteren naar elkaar
- We respecteren elkaars leerproces
! Actieve Werkhouding!

Slide 2 - Diapositive

Vandaag:
  • Lezen (al gedaan)
  • Kern 15 Leesstrategieën p. 34 opdr 6, 7 en 8 nakijken
  • Herhalen voornaamwoorden en leesstrategieën
  • Start Kern 7 fictie en non-fictie
  • ACTIEVE WERKHOUDING
  • Herhalen stof SO

Slide 3 - Diapositive

Wat is een actieve werkhouding?

Slide 4 - Question ouverte

Toetsstof periode 1 KERN (oude boek)

Werkwoorden: persoonsvorm TT en VT (KERN 19 en 20)
- Voltooid deelwoord & onregelmatige werkwoorden. (KERN 39 en 40)

- Leesstrategieën oefenen: KERN 15
- Tekststructuur: KERN 29
- Alinea's en functiewoorden, soorten inleidingen/afsluitingen: KERN 29 en 30
- Hoofd- en bijzaken: KERN 3
- Gebruik woordenboek & woordraadstrategieën: KERN 16
- Fictie en non-fictie: KERN 7
- Helden en Schurken: KERN 20.
- Hoofdletters (KERN 13)
- Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden. (KERN 5)
- Meervoudsvormen. (KERN 11 en 12)
- Werkwoorden: persoonsvorm TT en VT (KERN 19 en 20)
- Voltooid deelwoord & onregelmatige werkwoorden. (KERN 39 en 40)
















Slide 5 - Diapositive

Wat wil je nog herhalen voor het SO?

Slide 6 - Question ouverte

Leerdoel les 5 herhalen
Je kunt de volgende woordsoorten zelf uit een zin halen:
  • zelfstandig naamwoord
  • bijvoeglijk naamwoorden,
  • lidwoorden
  • voorzetsel
  • 4 soorten voornaamwoorden!
  • werkwoorden. 


Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon of ding aan: ze gaat naar de tandarts; hij; is nogal lui zij; zijn een dagje weg deze vulpen is van mij.
  • Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: met haar moeder; jouw; nieuwe tas onze; vrienden dit is mijn vulpen.

Slide 9 - Diapositive

Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar ...
timer
0:30
A
bezit
B
iets
C
iemand
D
iets en iemand

Slide 10 - Quiz

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Ga je ook naar zijn feestje? 
timer
0:30
A
persoonlijk
B
bezittelijk

Slide 11 - Quiz

Welke van de onderstaande is een
BEZITTELIJK voornaamwoord?
A
die
B
welke
C
mijn
D
ik

Slide 12 - Quiz

Het aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord wijst iets of iemand aan.

Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het  lidwoord staan. 
Het aanwijzend voornaamwoord  staat voor het zelfstandig naamwoord. (de leerling -> die leerling, deze leerling)



 

Bij een het-woord gebruik je altijd dat of dit.
Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.

Slide 13 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord geeft precies aan wie of wat je bedoelt.

Die computer
Deze tafel
Dat boekje
Dit kopje

Slide 14 - Diapositive

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
timer
0:30
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij

Slide 15 - Quiz

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
Zie je die jongen daar?
timer
0:30
A
Zie
B
je
C
die
D
daar

Slide 16 - Quiz

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord (bt vnw) verwijst terug naar een woord, woordgroep of een zin die vlak daarvoor is genoemd. 
die, dat en wat.

  1. ‘Die’ verwijst naar de-woorden.
  2. ‘Dat’ verwijst naar het-woorden.
  3. ‘Wat’ verwijst naar een hele zin en naar woorden als alles, iets en weinig.

Slide 17 - Diapositive

De bal die daar ligt, is van mij.
Uitleg: ‘die’ verwijst naar ‘de bal’.
Het doelpunt dat gescoord werd, bleek de winnende treffer te zijn.
Uitleg: ‘dat’ verwijst naar ‘het doelpunt’.
Wij moesten vroeg naar huis, wat ik wel jammer vond.
Uitleg: ‘wat’ verwijst naar ‘wij moesten vroeg naar huis’.
Er is nog veel wat gedaan moet worden.
Uitleg: ‘wat’ verwijst naar ‘veel’.





Slide 18 - Diapositive

Ik begrijp voornaamwoorden nu
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage

Slide 20 - Diapositive

Het struikelende paard viel over de boomstronk.
Wat is het werkwoord?
A
struikelend
B
paard
C
boomstronk
D
viel

Slide 21 - Quiz

Nog meer oefenen!

Slide 22 - Diapositive


Soorten voornaamwoorden


  • Persoonlijk voornaamwoord: ‘Ben ik nou zo slim, of zijn jullie zo dom?’

  • Bezittelijk voornaamwoord: ‘Onze hond kan allerlei kunstjes.’

  • Aanwijzend voornaamwoord: ‘Ik wil die fiets met dat mandje.’

  • Betrekkelijk voornaamwoord: ‘Freya, die in groep 5 zit, leest al Harry Potter-boeken.’


Slide 23 - Diapositive

Wat is de juiste spelling?

A
Dat potlood is toch van uw?
B
Dat potlood is toch van u?

Slide 24 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.
'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 25 - Quiz

Wie haalt jullie op?

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 27 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord
A
Ik snap het
B
Ik moet nog oefenen
C
Ik heb nog uitleg nodig
D
Waar gaat dit over?

Slide 28 - Quiz

In welke zin heb je een bezittelijk voornaamwoord?
A
jij bent lief.
B
mijn vader is lief.
C
ik ben lief.
D
hij is erg lief.

Slide 29 - Quiz

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Dit boek is van haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

Ik voel me erg verdrietig.

Deze zin heeft een bezittelijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

Nakijken huiswerk
Kern 15 Leesstrategieën p. 34 opdr 6, 7 en 8
Ik lees voor, jij kijkt na
Hoeveel had je er goed?
Wat vond je lastig?

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive

Uitleg fictie/non-fictie
Fictie
Verzonnen verhalen in boeken, films en series.

Non-fictie
Niet-verzonnen verhalen, zoals nieuwsberichten. Ook boeken en films met waargebeurde verhalen vallen hier onder.

Slide 41 - Diapositive

Zijn de films fictie of non-fictie?

Slide 42 - Diapositive

Slide 43 - Vidéo

Slide 44 - Vidéo

Aantekeningen

Slide 45 - Diapositive

- Aantekeningen

Slide 46 - Diapositive

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 47 - Question ouverte

Volgende keer
- Voorbereiden SO/NUMO/Lezen --> huiswerk
- Lezen
- SO maken en nakijken
- Verder met fictie en non-fictie (opdrachten)

Slide 48 - Diapositive