Argumentatie 1 Lezen h3 - theorie en oefenen

Argumenteren 
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Argumenteren 

Slide 1 - Diapositive

Je leert...
  • wat een argumentatiestructuur is.
  •  wat feitelijke en waarderende argumenten zijn.
  • hoe een enkelvoudige argumentatie eruit ziet.
  • hoe een nevenschikkende argumentatie eruit ziet.
  • hoe een onderschikkende argumentatie eruit ziet.
  • dat bij nevenschikkende argumentatie soms ook ondersteuning bij een argument nodig is. Zo worden neven- en onderschikkende argumentatie gecombineerd.

Slide 2 - Diapositive

Waarom is het belangrijk over argumentatie 
te leren?
  • Argumenten zijn overal. Van je leraar overtuigen dat je echt wel een beter cijfer hebt verdiend tot je toekomstige werkgever duidelijk maken dat jij de perfecte kandidaat voor het baantje bent. Door argumentatie te begrijpen leer je beter je mening vormen en hoe je die kunt onderbouwen.

  • Je leert kritisch lezen en luisteren: niet alles wat je leest of hoort is waar, soms is het alleen een mening van de schrijver.

Slide 3 - Diapositive

Standpunt
In een overtuigende tekst probeert een schrijver je te overtuigen van zijn standpunt: zijn mening over iets. 

Bijvoorbeeld: 
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden.

Slide 4 - Diapositive

Argument
Een standpunt wordt onderbouwd met argumenten: zo legt de schrijver uit waarom hij een bepaald standpunt heeft.

Bijvoorbeeld: Het openbaar vervoer moet goedkoper worden (standpunt), omdat hierdoor minder files zullen ontstaan (argument).

Slide 5 - Diapositive

Argument = bewijs bij uitspraak/stelling
  • Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

  • Een argument kan voor of achter het standpunt staan. Herken je het standpunt niet meteen? Dit kun je checken door signaalwoorden als want, omdat en dus, daarom/daardoor tussen de zinnen te zetten. 
  • Na dus/daarom/daardoor komt het standpunt (is dan ook de conclusie).

Slide 6 - Diapositive

Het was geen leuk festival, want een flesje water kostte wel vijf euro.

Het was geen leuk festival is een:
A
Standpunt
B
Argument

Slide 7 - Quiz

Aangezien hij zijn fiets heeft schoongemaakt, wil hij die nu niet vuilmaken.

Aangezien hij zijn fiets heeft schoongemaakt is een:
A
standpunt
B
argument

Slide 8 - Quiz

De besmettingsgraad is nog steeds hoog, dus het coronavaccin moet verplicht worden.

De besmettingsgraad is nog steeds hoog is een:
A
Standpunt
B
Argument

Slide 9 - Quiz

Feitelijk en waarderend
Feitelijk argument = Feitelijke uitspraak die standpunt ondersteunt.
- Juistheid is te controleren (waar of onwaar)
- Kun je niet over van mening verschillen

Waarderend argument = Waarderende uitspraak die aangeeft dat iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk is.
- eigen ervaring
- Kun je over van mening verschillen

Slide 10 - Diapositive

Feitelijk - waarderend: voorbeeld

Feitelijk argument
Ik ga graag naar Cinerama, want die bioscoop is bij mij om de hoek.

Waarderend argument:
Ik ga graag naar Cinerama, want dat is de mooiste bioscoop van Rotterdam.



Slide 11 - Diapositive

Stelling: 
Utrecht is een prettige stad om in te wonen
Feitelijk argument
Waarderend 
argument
Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
Utrecht was in 2013 de stad met de grootste stijging van het aantal inwoners.

Slide 12 - Question de remorquage

Stelling: 
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan
Waarderend argument
Feitelijk 
argument

Het is veel gezelliger om met het openbaar vervoer naar Rotterdam te komen
Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer

Slide 13 - Question de remorquage

Stelling: 
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan
Waarderend argument
Feitelijk 
argument

Het is veel gezelliger om met het openbaar vervoer naar Rotterdam te komen
Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer

Slide 14 - Question de remorquage

Stelling: 
Maastricht is een prima stad om een 
excursie voor CKV te organiseren. 
Waarderend argument
Feitelijk argument
In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken
Maastricht heeft een gezellige binnenstad

Slide 15 - Question de remorquage

waarderende (niet-feitelijke) argumenten
Dit zijn uitspraken waarover je van mening kunt verschillen, voorbeelden van dergelijke argumenten zijn: 
  • normen en waarden
  • vermoedens
  • geloof of overtuiging
  • persoonlijke ervaring
Je kunt deze uitspraken dus niet controleren.

Slide 16 - Diapositive

Feitelijk of waarderend argument?
Je moet je warm kleden als je de deur uitgaat, want de temperatuur komt vandaag niet boven nul.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 17 - Quiz

Met een korting van 50 procent op groente en fruit gaan mensen aanzienlijk gezonder eten.

Is dit een feitelijk of waarderend argument?
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 18 - Quiz

4 basisstructuren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
  3. Nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)
  4. Onderschikkende argumentatie

Slide 19 - Diapositive


Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 20 - Diapositive

want, dus (daarom, daardoor)
Soms is het  lastig om het standpunt en het argument van elkaar te onderscheiden in een tekst.

Want en dus (daarom, daardoor) zijn handige hulpmiddelen om het verschil te zien.
dus

Slide 21 - Diapositive

  • Bij nevenschikkende argumentatie gebruik je meer dan één argument.  
  • Deze kunnen onafhankelijk of afhankelijk van elkaar worden gebruikt.
  • Nevenschikkende argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 22 - Diapositive

Nevenschikkende argumentatie

Slide 23 - Diapositive

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 24 - Diapositive

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 25 - Diapositive

Bij nevenschikkende argumentatie gebruik je meer dan één argument. Bij onafhankelijke argumenten staat ieder argument los van het andere  Deze vorm van argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 26 - Diapositive

Onderschikkend
Je geeft niet alleen een argument, maar je geeft ook nog een uitleg of toelichting waarom dat argument klopt.
Het is belangrijk om huiswerk te maken.
Alleen door te oefenen zet je de stap van kennen naar kunnen.
Je brein heeft training nodig om de leerstof te begrijpen.

Slide 27 - Diapositive

Onderschikkende argumentatie
want, omdat, ...
dus, daarom, daardoor, ...

Slide 28 - Diapositive

Dit kan ook: combinatie
(onder- en nevenschikkende argumentatie)

Als je een nevenschikkende argumentatie ondersteunt met extra argument(en).

Slide 29 - Diapositive

Een argument is altijd een feit.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Hij is geschikt voor deze baan als manager, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 31 - Quiz

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 32 - Quiz

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge, gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 33 - Quiz

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quiz

Soorten argumentatie
Enkelvoudige argumentatie
Er is één argument waarop het standpunt is gebaseerd. Dit is vaak niet heel sterk.

Nevenschikkende argumentatie
Er zijn verschillende argumenten, die los of niet los kunnen staan van elkaar. Samen onderbouwen ze het argument.

Onderschikkende argumentatie
Je kunt één of meer argumenten ook weer onderbouwen met argumenten.

Slide 35 - Diapositive


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 36 - Quiz


A
Onderschikkend
B
Nevenschikkend
C
Enkelvoudig

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Diapositive

Argumentatieschema?
Met zwemmen train je elke spier in je lijf. Bovendien belast je je eigen gewicht niet, want je drijft. Daarom is zwemmen de beste work-out voor je lichaam. 

Stap 1: wat is het standpunt ?
Stap 2: welke argumenten herken je ?
Stap 3: op welke manier ondersteunen de argumenten elkaar: nevenschikkend (en, en) of onderschikkend (want, want)?

Slide 39 - Diapositive

Argumentatieschema C
(C1) Met zwemmen train je elke spier in je lijf. (C2) Bovendien belast je je eigen gewicht niet, (C3) want je drijft. (S) Daarom is zwemmen de beste work-out voor je lichaam. 

Stap 1: Daarom is zwemmen de beste work-out voor je lichaam. (C1)
Stap 2: 3 argumenten (C2, C3, C4)
Stap 3: 
C2 = Met zwemmen train je elke spier in je lijf.
C3 = Bovendien belast je je eigen gewicht niet (signaalwoord voor opsomming 'en' dus nevenschikkend)
C4 = want je drijft (ondersteunend aan C3, dus onderschikkend)

Slide 40 - Diapositive

Weerlegging
Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

Het is fijn dat de aarde opwarmt (S), want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor).
Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).


Slide 41 - Diapositive

Dus...
Tegenargument ontkracht standpunt.

Weerlegging ontkracht tegenargument.

Doel = krachtiger maken van jouw betoog om anderen te overtuigen.


Slide 42 - Diapositive

A Zij heeft ruim voldoende ervaring in het basisonderwijs.

B Deze sollicitante is zeker geschikt voor die functie van hoofdonderwijzer.

C De school wilde het aantal vrouwelijk collega’s vergroten.

D Ruime ervaring is nodig voor deze functie.

E Zij is een vrouw.

F Zij past goed in de samenstelling van het team wat betreft leeftijd.

A
B
C
D
E
F

Slide 43 - Question de remorquage

Onderschikkende argumentatie
Je geeft niet alleen een argument, maar je geeft ook nog een uitleg of toelichting waarom dat argument klopt.

Slide 44 - Diapositive

Argumentatiestructuur tekenen

Slide 45 - Diapositive

Teken het argumentatieschema bij de volgende zin.:

Marie is een goede leerling. Ze haalt goede cijfers, is altijd op tijd en erg gemotiveerd.

Slide 46 - Question ouverte

Hoe noem je deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie

Slide 47 - Quiz

Teken het argumentatieschema bij de volgende zin.:

Ik wil haar vragen om bij ons in het tennisteam te komen spelen, omdat ze een erg leuke vrouw is en ze kan goed tennissen. Ze heeft humor, ik moet altijd om haar lachen.

Slide 48 - Question ouverte

Hoe noem je deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Nevenschikkende argumentatie
C
Onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende en onderschikkende argumentatie

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Diapositive