Hoofdstuk 2.1

Hoofdstuk 2
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 2

Slide 1 - Diapositive

Wat zijn werkwoorden op - er?
A
parler
B
avoir
C
manger
D
aimer

Slide 2 - Quiz

Het regelmatig werkwoord: Wat moet je als eerst doen als je het werkwoord ziet
A
de laatste twee letters eraf halen
B
kijken naar het onderwerp en daarachter een letter doen

Slide 3 - Quiz

werkwoorden op - er
Je ................... (danser)
A
dansons
B
dansez
C
dansent
D
danse

Slide 4 - Quiz

De stam van het werkwoord 'adorer' is ......
A
adoré
B
adorer
C
adores
D
ador

Slide 5 - Quiz

Als ik een werkwoord vervoeg ...
A
zoek ik de juiste uitgang bij het onderwerp
B
kies ik een uitgang die ik leuk vind
C
zet ik steeds dezelfde letters achter het werkwoord
D
kies ik de uitgang die het beste klinkt

Slide 6 - Quiz

De stam van het werkwoord 'détester' is ......
A
détestes
B
détester
C
détest
D
détestons

Slide 7 - Quiz

werkwoorden op - er
Elles ... (danser)
A
danse
B
danses
C
dansez
D
dansent

Slide 8 - Quiz

De stam van het werkwoord 'manger' is .......
A
mangé
B
mang
C
manges
D
manger

Slide 9 - Quiz

Werkwoorden op ER
Elle regard...
A
e
B
es
C
ons
D
ez

Slide 10 - Quiz

Werkwoorden op ER
Elles cherch...
A
e
B
es
C
ons
D
ent

Slide 11 - Quiz

ik
jij
hij
zij
wij
jullie
zij(m)
zij (v)
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils

Slide 12 - Question de remorquage

Het ezelsbruggetje -er werkwoorden is
A
Een eskimo eet ons ezeltje enthousiast
B
Een eenhoorn eet ons ezeltje enthousiast

Slide 13 - Quiz

ik 
jij 
hij 
zij
elle
je
il
tu

Slide 14 - Question de remorquage

Sleep het juiste antwoord naar de juiste vorm
parles
parlons
parle
je (parler)
Nous (parler)
tu (parler)

Slide 15 - Question de remorquage

Sleep het juiste antwoord naar de juiste vorm
parlent
parle
parlez
vous (parler)
il/elle (parler)
ils/elles (parler)

Slide 16 - Question de remorquage

je
tu
elles
nous
il
wij
ik
jij
hij
zij

Slide 17 - Question de remorquage

avoir=hebben
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 18 - Question de remorquage