Herhaling 17, 18, osmose meiose

Herhaling 17, 18, osmose meiose
1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Herhaling 17, 18, osmose meiose

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

 Osmose 
voor                               na

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Herhaling: osmose
Osmose = Diffusie van water door een semi-permeabel membraan naar de kant met de hoogste osmotische waarde

Osmotische waarde = aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Osmose

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Osmose en context

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Meiose 

Slide 7 - Diapositive

(https://www.bioplek.org/animaties/cel/meiosex.html)
Genoommutatie: Non-disjunctie tijdens meiose I of II

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het mitochondriaal DNA erft normaliter uitsluitend over via de vrouwelijke lijn.
Geef hiervoor een verklaring.

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Genetisch afleesapparaat?
In de matrix van mitochondria bevindt zich o.a. DNA. Mitochondriaal DNA wordt uitsluitend van moeder op kind overgedragen. In een populatie bevinden zich verschillende typen mitochondriaal DNA.
Onderzoekers zijn een bekende vorm van diabetes mellitus (suikerziekte) op het spoor gekomen, die overerft via mitochondriaal DNA. Vrouwen met deze ziekte krijgen kinderen die ook aan de ziekte lijden.
De onderzoekers hebben vastgesteld waardoor de afwijking ontstaat. Zij zeggen: "Het gaat om een afwijking aan een van de genen voor het genetisch ' afleesapparaat' van de mitochondria.

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat bedoelen de onderzoekers met het ' genetisch afleesapparaat'?
A
De enzymsystemen die resulteren in RNA-synthese
B
De enzymsystemen die betrokken zijn bij het herstel van DNA
C
De enzymsystemen die de eiwitsynthese in ribosomen regelen
D
De enzymsystemen die betrokken zijn bij DNA-replicatie

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 16 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 22 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De eerste stap bij de PCR-techniek is denaturatie. Bij 94 graden Celcius worden de H-bruggen tussen de twee strengen DNA verbroken waardoor de twee strengen uiteenvallen.
Welk enzym heeft dezelfde functie als denaturatie bij PCR?
A
DNA-ligase
B
DNA-polymerase
C
Helicase
D
RNA-polymerase

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Jeroen bestudeert de werking van een PCR. In stap 1 worden twee verschillende primers toegevoegd (c en d). Om welke reden zijn ze verschillend?
A
Dan gaat de DNA-vermeerdering sneller.
B
Dan kunnen beide DNA-strengen worden gekopieerd.
C
Dan kunnen er twee verschillende genen worden gekopieerd.
D
Een primer dient voor "start" de ander voor "stop".

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

DNA fingerprints die gebruikt worden in de rechtszaal lijken een beetje op de streepjescodes zoals je die op producten in de supermarkten aantreft. Het patroon van de streepjes in een fingerprint komt overeen met
A
de aanwezigheid van DNA-fragmenten van verschillende grootte.
B
de volgorde van de genen op bepaalde chromosomen.
C
de aanwezigheid van dominante en recessieve allelen voor bepaalde eigenschappen.
D
de volgorde van basen in een bepaald gen.

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Op een bepaald moment wordt ergens in een een cel de nucleotide GAT gepaard aan de nucleotide CUA. Deze paring treedt op
A
als een mRNA codon paart met een tRNA anticodon.
B
tijdens translatie.
C
in een dubbelstreng DNA-molecuul.
D
tijdens transcriptie.

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In een experiment gebruiken onderzoekers onder andere mRNA dat langs kunstmatige weg was gevormd en dat uitsluitend was samengesteld uit afwisselend uracil- en cytosine-nucleotiden (poly[UC]n). Dit mRNA werd toegevoegd aan een cel extract waarin translatie mogelijk was. Het polypeptide dat in dit mengsel werd geproduceerd, bestond uit slechts twee verschillende aminozuren die elkaar telkens afwisselden.
Welke aminozuren zijn dit geweest?
A
arginine en leucine
B
glutaminezuur en lysine
C
leucine en serine
D
lysine en serine

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ook bij splicing kunnen er dingen fout gaan. In het volgende voorbeeld gebeurt splicing van een intron bij een volgorde GT…………………… AG. Welk gevolg heeft de mutatie van A naar C?

Slide 33 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij gelelektroforese lichten de bovenste bandjes feller op dan de onderste.
Welke verklaring is juist?
A
Er zijn veel meer grotere fragmenten.
B
Er zijn veel meer kleinere fragmenten.
C
Kleinere fragmenten lichten minder op.
D
Grotere fragmenten lichten minder op

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 38 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Somatische en erfelijke mutatie
Biologen onderscheiden twee typen mutatie: somatische en erfelijke mutatie. 
Somatische mutatie komt alleen voor in lichaamscellen. De mutantgenen die daarbij ontstaan, kunnen dus verder voorkomen in alle cellen die door deling uit die lichaamscellen zijn ontstaan. Erfelijke mutatie vindt plaats in gameten of in cellen waaruit gameten ontstaan. De mutantgenen die daar het gevolg van zijn, kunnen van generatie op generatie worden doorgegeven.

Een leerling leest de volgende bewering: "Mutatie is vaak het gevolg van fouten tijdens de verdubbeling van het DNA en soms het gevolg van fouten tijdens de kerndeling."

Slide 39 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Geldt deze bewering uitsluitend voor erfelijke mutatie, uitsluitend voor somatische mutatie of voor beide typen mutatie?
A
Deze bewering geldt uitsluitend voor erfelijke mutatie.
B
Deze bewering geldt uitsluitend voor somatische mutatie.
C
Deze bewering geldt zowel voor erfelijke als voor somatische mutatie.
D
Deze bewering geldt niet voor erfelijke en niet voor somatische mutatie.

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Een onderzoeker ontdekte dat een bepaalde mutatie in een gen geen invloed had op (de vorming van) het eiwit dat door het betreffende gen werd gecodeerd.

De betreffende mutatie omvatte waarschijnlijk
A
een verandering in het stopcodon.
B
een verwijdering van een enkele nucleotide.
C
een invoeging van een extra nucleotide,
D
een vervanging van een enkele nucleotide.

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 42 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Veel genen hebben een operator waar eventueel een repressoreiwit kan binden.
Wat is de functie van zo’n repressoreiwit?

Slide 43 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 44 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

motoreiwit

Slide 45 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

celmembraan

Slide 46 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 47 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

<-- cofactor

competitieve remmer en niet-competitieve remmer
 

Slide 48 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

allosterische zijde- receptorplaats

allosterische remming (A) (niet competitieve remmer)
allosterische activatie (B)

Slide 49 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

wanneer P5 gevormd is, bindt het aan allosterische zijde en wordt het product geremd.

Slide 50 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

afvalverwerking
chaperonne-eiwit hervouwt een eiwit. niet meer mogelijk, dan vernietigt de cel het eiwit in een proteosoom.

eiwit wordt gemerkt met een ubiquitine (Ub), eiwit word in stukjes gehakt door proteosoom

Slide 51 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

remming translatie
DNA kan coderen voor micro-RNA (miRNA)    die blokkeren translatie
(vorm van een haarspeld door) waterstofbruggen
stap 1. nuclease (dicer) knipt primaire miRNA
stap 2. enkelstrengs miRNA koppelt aan RISC --> mirisc
stap 3. Hecht aan mRNA --> blokkeert translatie

Slide 52 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

afweer
1. dicer knipt dubbelstrengs virus RNA
2. helicase verbreekt H-bruggen
3. Risc eiwit hecht aan complementair mRNA
4. afbraak virus RNA

Slide 53 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

afweer
1. dicer knipt dubbelstrengs virus RNA
2. helicase verbreekt H-bruggen
3. Risc eiwit hecht aan complementair mRNA
4. afbraak virus RNA

Slide 54 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

bacterie geïnfecteerd door virus

Slide 55 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions