DNA V6 extra slides

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat is te zien in
de rode cirkel in
het plaatje?
A
een gen
B
stukje DNA
C
mRNA
D
eiwit

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Het mitochondriaal DNA erft normaliter uitsluitend over via de vrouwelijke lijn.
Geef hiervoor een verklaring.

Slide 6 - Question ouverte

In de matrix van mitochondria bevindt zich o.a. DNA. Mitochondriaal DNA wordt uitsluitend van moeder op kind overgedragen. In een populatie bevinden zich verschillende typen mitochondriaal DNA.
Onderzoekers zijn een bekende vorm van diabetes mellitus (suikerziekte) op het spoor gekomen, die overerft via mitochondriaal DNA. Vrouwen met deze ziekte krijgen kinderen die ook aan de ziekte lijden.
De onderzoekers hebben vastgesteld waardoor de afwijking ontstaat. Zij zeggen: "Het gaat om een afwijking aan een van de genen voor het genetisch ' afleesapparaat' van de mitochondria.
Wat bedoelen de onderzoekers met het ' genetisch afleesapparaat'?
A
De enzymsystemen die resulteren in RNA-synthese
B
De enzymsystemen die betrokken zijn bij het herstel van DNA
C
De enzymsystemen die de eiwitsynthese in ribosomen regelen
D
De enzymsystemen die betrokken zijn bij DNA-replicatie

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Eileen onderzoekt de cirkelvormige DNA-keten van een bacteriesoort. Enkele van deze bacteriecellen laat Eileen delen in een omgeving waaraan zij radioactief thymine (T*) heeft toegevoegd. Na een aantal celcycli delen de bacteriën twee keer in een omgeving met gewoon thymine (T). Vervolgens isoleert Ei-leen het DNA van heel veel bacteriën.
Wat is de uikomst van de berekening T*/T in het bacterie-DNA?
A
1
B
1/2
C
1/3
D
1/4

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

De eerste stap bij de PCR-techniek is denaturatie. Bij 94 graden Celcius worden de H-bruggen tussen de twee strengen DNA verbroken waardoor de twee strengen uiteenvallen.
Welk enzym heeft dezelfde functie als denaturatie bij PCR?
A
DNA-ligase
B
DNA-polymerase
C
Helicase
D
RNA-polymerase

Slide 16 - Quiz

Jeroen bestudeert de werking van een PCR. In stap 1 worden twee verschillende primers toegevoegd (c en d). Om welke reden zijn ze verschillend?
A
Dan gaat de DNA-vermeerdering sneller.
B
Dan kunnen beide DNA-strengen worden gekopieerd.
C
Dan kunnen er twee verschillende genen worden gekopieerd.
D
Een primer dient voor "start" de ander voor "stop".

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Diapositive

DNA fingerprints die gebruikt worden in de rechtszaal lijken een beetje op de streepjescodes zoals je die op producten in de supermarkten aantreft. Het patroon van de streepjes in een fingerprint komt overeen met
A
de aanwezigheid van DNA-fragmenten van verschillende grootte.
B
de volgorde van de genen op bepaalde chromosomen.
C
de aanwezigheid van dominante en recessieve allelen voor bepaalde eigenschappen.
D
de volgorde van basen in een bepaald gen.

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Op een bepaald moment wordt ergens in een een cel de nucleotide GAT gepaard aan de nucleotide CUA. Deze paring treedt op
A
als een mRNA codon paart met een tRNA anticodon.
B
tijdens translatie.
C
in een dubbelstreng DNA-molecuul.
D
tijdens transcriptie.

Slide 22 - Quiz

In een experiment gebruiken onderzoekers onder andere mRNA dat langs kunstmatige weg was gevormd en dat uitsluitend was samengesteld uit afwisselend uracil- en cytosine-nucleotiden (poly[UC]n). Dit mRNA werd toegevoegd aan een cel extract waarin translatie mogelijk was. Het polypeptide dat in dit mengsel werd geproduceerd, bestond uit slechts twee verschillende aminozuren die elkaar telkens afwisselden.
Welke aminozuren zijn dit geweest?
A
arginine en leucine
B
glutaminezuur en lysine
C
leucine en serine
D
lysine en serine

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Ook bij splicing kunnen er dingen fout gaan. In het volgende voorbeeld gebeurt splicing van een intron bij een volgorde GT…………………… AG. Welk gevolg heeft de mutatie van A naar C?

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

Bij gelelektroforese lichten de bovenste bandjes feller op dan de onderste.
Welke verklaring is juist?
A
Er zijn veel meer grotere fragmenten.
B
Er zijn veel meer kleinere fragmenten.
C
Kleinere fragmenten lichten minder op.
D
Grotere fragmenten lichten minder op

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Biologen onderscheiden twee typen mutatie: somatische en erfelijke mutatie. Somatische mutatie komt alleen voor in lichaamscellen. De mutantgenen die daarbij ontstaan, kunnen dus verder voorkomen in alle cellen die door deling uit die lichaamscellen zijn ontstaan. Erfelijke mutatie vindt plaats in gameten of in cellen waaruit gameten ontstaan. De mutantgenen die daar het gevolg van zijn, kunnen van generatie op generatie worden doorgegeven.
Een leerling leest de volgende bewering: "Mutatie is vaak het gevolg van fouten tijdens de verdubbeling van het DNA en soms het gevolg van fouten tijdens de kerndeling."
Geldt deze bewering uitsluitend voor erfelijke mutatie, uitsluitend voor somatische mutatie of voor beide typen mutatie?
A
Deze bewering geldt uitsluitend voor erfelijke mutatie.
B
Deze bewering geldt uitsluitend voor somatische mutatie.
C
Deze bewering geldt zowel voor erfelijke als voor somatische mutatie.
D
Deze bewering geldt niet voor erfelijke en niet voor somatische mutatie.

Slide 34 - Quiz

Een onderzoeker ontdekte dat een bepaalde mutatie in een gen geen invloed had op (de vorming van) het eiwit dat door het betreffende gen werd gecodeerd.
De betreffende mutatie omvatte waarschijnlijk
A
een verandering in het stopcodon.
B
een verwijdering van een enkele nucleotide.
C
een invoeging van een extra nucleotide,
D
een vervanging van een enkele nucleotide.

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Veel genen hebben een operator waar eventueel een repressoreiwit kan binden.
Wat is de functie van zo’n repressoreiwit?

Slide 38 - Question ouverte

Slide 39 - Diapositive

Het lichaampje van Barr leidt bij vrouwen niet tot (erfelijke) problemen.
Wat is hiervoor de verklaring?

Slide 40 - Question ouverte

Slide 41 - Diapositive

Maïs is een belangrijk voedselgewas. Door jarenlange veredeling via kruising en selectie zijn de maiskolven steeds groter en voedzamer geworden. Een nadeel van deze veredelingsmethode is dat deze zeer veel tijd kost. Een ander nadeel is dat niet elk gewenst resultaat kan worden bereikt. Het verhogen van de weerstand tegen insectenvraat bleek bij maïsplanten via kruising en selectie niet te lukken. Hiervoor worden de volgende verklaringen bedacht:
1 Doordat maïsplanten door de wind worden bestoven, vindt overdracht van genen willekeurig plaats.
2 Een gen dat weerstand geeft tegen insectenvraat komt bij maïs van nature niet voor.

Welke verklaringen is/zijn juist?
A
geen van beide verklaringen
B
alleen verklaring 1
C
alleen verklaring 2
D
beide verklaringen

Slide 42 - Quiz