Het persoonlijk voornaamwoord - kennis toetsen

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2,3

Hier volgen vragen over het persoonlijk voornaamwoord

Je gaat NIET inloggen op lesson-up hiervoor

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord als er een hele werkwoord is?

1. voor de persoonsvorm
2. voor het hele werkwoord
3. na de persoonsvorm
4. na het hele werkwoord

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord in de zin als er geen heel werkwoord is?

1. voor de persoonsvorm
2. na de persoonsvorm

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Nous voulons voir son dernier concert.

1. le
2. la
3. l'
4. les

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu veux regarder ce film français ?

1. le
2. la
3. l'
4. les

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'écoute ma chanson préférée.

1. la
2. le
3. l'
4. les

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'ai vu tous ses concerts.

1. le
2. la
3. l'
4. les

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Vous aimez les posters de M.Pokora ?

1. le
2. la
3. l'
4. les

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Je connais cette chanteuse.

1. le
2. la
3. l'
4. les

De plaats van het persoonlijk voornaamwoord (lijdend voorwerp)

Tu veux regarder ce film français.

1. Tu veux regarder le.
2. Tu veux le regarder.
3. Tu le veux regarder.
4. Tu veux le regarder le film français.

Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Vous avez vu l'actrice dans un magasin?

1. Vous l'avez vu?
2. Vous avez vu la?
3. Vous la avez vu?
4. Vous avez la vu?

vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord.
Tu rêves de rencontrer ta star préférée dans la rue.

1. Tu la rêves de rencontrer dans la rue.
2. Tu rêves de la rencontrer dans la rue.
3. Tu rêves de la rencontrer préférée dans la rue.
4. Tu rêves de rencontrer la dans la rue .

vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord in je antwoord.
Tu as rencontré Juliette au supermarché hier matin?
Non, .....

1. je n'ai pas la rencontré Juliette au supermarché hier matin
2. Tu ne l'as pas rencontré au supermarché hier matin
3. je ne l'ai pas rencontré au supermarché hier matin
4. Tu as ne la rencontré pas au supermarché hier matin

Het persoonlijk voornaamwoord als vervanging van een meewerkend voorwerp

Noem de persoonlijke voornaamwoorden als vervanging van een meewerkend voorwerp.

Een meewerkend voorwerp begint met een...

1. à woord
2. de woord
3. een werkwoord
4. een onderwerp

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Tu parles aux profs?

1. MV
2. LV

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Vous regardez la télé?

1. MV
2. LV

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Nous avons acheté des fleurs?

1. MV
2. LV

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Je vais télephoner à mon ami?

1. MV
2. LV

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Il a envoyé une lettre à sa mère?

1. MV
2. LV

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Vous répondez à la dame ?

1. lui
2. leur

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu envoyes des fleurs à tes parents ?

1. lui
2. leur

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord in de zin bij meewerkend voorwerp?

1. achter het werkwoord
2. voor het persoonsvorm
3. voor het infinitief
4. achter in de zin

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Il parle à sa soeur.

1. lui
2. leur

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Elles répondent à Maria.

1. lui
2. leur

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu envoyes des fleurs à tes parents ?

1. lui
2. leur

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Vous avez parlé au prof?

1. Vous lui avez parlé?
2. Vous avez lui parlé?
3. Vous avez parlé lui?
4. Vous l´avez parlé?

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Je vais téléphoner à ma mamie.

1. Je vais leur téléphoner.
2. Je vais lui téléphoner.
3. Je leur vais téléphoner.
4. Je lui vais téléphoner.