Het persoonlijk voornaamwoord MV + ww être in imp en futur

Maatwerk Frans Havo 3
- persoonlijk voornaamwoord als MV
- verbe être (imparfait et futur)
- zelfstandig werken (oefenen met luisteren, met ww, woordjes)
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 52 min

Éléments de cette leçon

Maatwerk Frans Havo 3
- persoonlijk voornaamwoord als MV
- verbe être (imparfait et futur)
- zelfstandig werken (oefenen met luisteren, met ww, woordjes)

Slide 1 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord als vervanging van een meewerkend voorwerp

Slide 2 - Diapositive

Kijk eerst naar deze video
uitleg over persoonlijke voornaamwoorden als vervanging van een meewerkend voorwerp.

Slide 3 - Diapositive

Noem de persoonlijke voornaamwoorden als vervanging van een meewerkend voorwerp.

Slide 4 - Carte mentale

Een meewerkend voorwerp begint met een...
A
à woord
B
de woord
C
een werkwoord
D
een onderwerp

Slide 5 - Quiz

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Tu parles à tes parents?
A
MV
B
LV

Slide 6 - Quiz

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Vous regardez la télé?
A
MV
B
LV

Slide 7 - Quiz

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Nous avons acheté des fleurs?
A
MV
B
LV

Slide 8 - Quiz

Heeft deze zin een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp?
Je vais télephoner à mon ami?
A
MV
B
LV

Slide 9 - Quiz

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Vous répondez à la dame ?
A
lui
B
leur

Slide 10 - Quiz

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu envoyes des fleurs à tes parents ?
A
lui
B
leur

Slide 11 - Quiz

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Il parle à sa soeur.
A
lui
B
leur

Slide 12 - Quiz

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord in de zin bij meewerkend voorwerp?
A
achter het werkwoord
B
als geen infinitief, voor het persoonsvorm
C
voor het infinitief
D
achter in de zin

Slide 13 - Quiz

Vervang het meerwerk voorwerp voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu envoyes des fleurs à tes parents ?
A
lui
B
leur

Slide 14 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin.

Vous avez parlé aux profs?
A
Vous leur avez parlé?
B
Vous avez leur parlé?
C
Vous avez parlé lui?
D
Vous l´avez parlé?

Slide 15 - Quiz

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Je vais téléphoner à ma mamie.
A
Je vais leur téléphoner.
B
Je vais lui téléphoner.
C
Je leur vais téléphoner.
D
Je lui vais téléphoner.

Slide 16 - Quiz

verbe être (imp en futur)
je serai
tu seras
il/elle/on sera
nous serons
vous serez
ils/elles seront

Slide 17 - Diapositive

hij zal zijn ( être) - futur
A
il est
B
il êtrea
C
il sera

Slide 18 - Quiz

Nous... (être - futur)
A
serons
B
êtrons
C
aurons
D
serions

Slide 19 - Quiz

vertaal: hij zal zijn

Slide 20 - Question ouverte

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de uitgang van de futur simple met het onderwerp.
Futur simple: uitgangen
-ai
-as
-a
-ons
-ez
-ont

Slide 21 - Question de remorquage

Je (être, imparfait)
A
j'étais
B
je serais
C
j'était
D
je serait

Slide 22 - Quiz

être- imparfait- elle
A
elle était
B
elle sommait
C
elle étrait
D
elle êtrait

Slide 23 - Quiz

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
Uitgangen Imparfait
-ais
-ais
-ait
-ions
-iez
-aient

Slide 24 - Question de remorquage

vertaal: jullie waren

Slide 25 - Question ouverte

Au travail
1. woordjes leren via flashcards (niet digitaal)
2. oefenen met luisteren (lingua.com A1/A2 niveau)
3. oefenen met de werkwoorden via verbuga.eu
4. ander huiswerk Frans
5. andere vraag?

Slide 26 - Diapositive