k7 les 2

Kapitel 7 Hier bin ich zu Hause 
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Kapitel 7 Hier bin ich zu Hause 

Slide 1 - Diapositive

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 2 - Question de remorquage

Het werkwoord sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 3 - Question de remorquage

Was machen wir heute?
- Wir fangen an mit Kapitel 7
-  Hören
- Ein Traumhaus suchen
- Wörterliste A
- Lesen


Slide 4 - Diapositive

Hören
Der Titel des Liedes ist 
Haus am See 
Welche Wörter, glaubst du, passen in den Liedtext?
Namen, Straße, Geschwister, Freizeit
Regen, Ferien, blau, Geld, bekannt, weg, Wagen, Welt. 

Slide 5 - Diapositive

Hören
Höre dir das Lied Aus am See von Peter Fox an.  Beantworte die Fragen auf Niederländisch 
Arbeitsbuch Seite 48 
Aufgabe 1

Slide 6 - Diapositive

Wörterliste A
Höre die Wörterliste an und lies mit!! 

Slide 7 - Diapositive

Mein Traumhaus
Wie sieht dein Traumhaus aus?
zoek op internet naar 3 kamers, kopieer deze naar een googledocument, Schrijf nu om het beeld heen per kamer 10 woorden in het Duits op. Gebruik hiervoor je woordenlijsten op Seite 76 en 77
Klaar? Oortjes in en opdracht 4 maken in je boek Seite 49

Slide 8 - Diapositive

Lesen Aufgabe 5
Hilfe mein Zimmer muss aufgeräumt werden
Vraag 1. Waarom moet je bij het opruimen muziek maken?
Lees alinea 1 t/m 3
ablenken - afleiden
ich lenke ab
ik leid af


Slide 9 - Diapositive

Was wisst ihr noch über: de 1e en 4e naamval

Slide 10 - Carte mentale

Naamvallen
        Naamvallen worden gebruikt om zinsdelen aan te geven.

VB: Ik ken de leraar.
De verschillende kleuren geven de zinsdelen aan. 

Slide 11 - Diapositive

Naamvallen
De 1e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het onderwerp van de zin is. 
De 4e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het lijdend voorwerp van de zin is.

1e
der Mann
das Auto
die Frau
die Kinder
4e
den Mann
das Auto
die Frau
die Kinder

Slide 12 - Diapositive

Naamvallen
De 1e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het onderwerp van de zin is. 
        Gezegde + wie / wat + gezegde = ow
De 4e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het lijdend voorwerp van de zin is.
       Gezegde + ow + wie / wat + gezegde + ow


Slide 13 - Diapositive

Stappenplan naamvallen
        1. Vertaal de zin in NL om het onderwerp en lijdend voorwerp te vinden. 
        2. Is het zelfstandig naamwoord in dat zinsdeel M, V, O of MV?
       3. Kies dan het juiste lidwoord (= naamval).





Slide 14 - Diapositive

1e
der Mann
das Auto
die Frau
die Kinder
4e
den Mann
das Auto
die Frau
die Kinder
Hieronder zie je de der-groep
Dit leer je uit je hoofd.

Slide 15 - Diapositive

1e
ein Mann
ein Auto
eine Frau
keine Kinder
4e
einen Mann
ein Auto
eine Frau
keine Kinder
Hieronder zie je de ein-groep (Aufgabe 6.3) en bezittelijke voornaamwoorden (Kap. 3)
Dit leer je ook uit je hoofd.
1e
dein Mann
dein Auto
deine Frau
deine Kinder
4e
deinen Mann
dein Auto
deine Frau
deine Kinder

Slide 16 - Diapositive

Die Fotos sind neu.
Welk zinsdeel is die Fotos?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Ich kaufe die Fotos.
Welk zinsdeel is die Fotos?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp

Slide 18 - Quiz

Vul het juiste lidwoord aan:
Buch (o) in de 1e naamval
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 19 - Quiz

Vul het juiste lidwoord aan:
Frau in de 4e naamval
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 20 - Quiz

Vul het juiste lidwoord aan:
Mann in de 4e naamval
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 21 - Quiz

Und jetzt üben!
Ontleed de volgende Duitse zinnen. 
Typ het volgende uit:
1. Gezegde (gz)
2. Onderwerp (ow) ook wel 1e naamval
3. Lijdend voorwerp (lv) ook wel 4e naamval
4. Vul als laatste de goede naamval in.

Slide 22 - Diapositive

Und jetzt üben!
Voorbeeld 
(de) ........ Bruder liest das Buch
gz = liest  ow = Bruder lv = Buch  dus der Bruder
1. Gezegde (gz) alle ww in de zin
2. Onderwerp (ow) = 1e naamval (vraag wie of wat + gz)
3. Lijdend voorwerp (lv) = 4e naamval (vraag wie of wat + gz+ow)
4. Vul als laatste de goede naamval in. 

Slide 23 - Diapositive

Ich kaufe kein... T-Shirt (o).

Slide 24 - Question ouverte

Ein... Pullover (m) will ich auch haben.

Slide 25 - Question ouverte

Die Schülerin schreibt ..... Brief (m)

Slide 26 - Question ouverte

Das Kind macht ...... Hausaufgaben (mv)

Slide 27 - Question ouverte

1. Ik kan een zin in het Duits ontleden.
A
Ja
B
Nein
C
Ich muss noch ein bisschen üben

Slide 28 - Quiz

2. Ik kan de 1e en 4e naamval invullen in een zinsdeel.
A
Ja
B
Nein
C
Ich muss noch ein bisschen üben

Slide 29 - Quiz

3. Ik kan uitleggen waarom ik de 1e of 4e naamval moet gebruiken.
A
Ja
B
Nein
C
Ich muss noch ein bisschen üben

Slide 30 - Quiz

Hausaufgaben woche 49
machen: 
- Aufgabe 3 + Lesetext In den Winterferien
lernen:
Wörterliste A 

Slide 31 - Diapositive