lezen en woordenschat H1 les 1,2,3

Socialiseren
timer
5:00
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Socialiseren
timer
5:00

Slide 1 - Diapositive

Lezen
timer
8:00

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Het containerschip lag dwars in het kanaal, waardoor er geen schip meer langs kon. Deze blokkade had grote gevolgen.
Wat betekent de blokkade?
A
de afsluiting van een doorgang
B
de route van een reis
C
de uitkomst van een onderzoek
D
de oplossing van een probleem

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Schepen winnen met een route via het Suezkanaal veel tijd. Deze route is namelijk veel korter dan de route om Afrika heen.

Wat betekent winnen?
A
verdiepen
B
bereiken
C
verliezen
D
besparen

Slide 8 - Quiz

Men weet niet precies hoeveel, maar naar schatting 30 procent van al het containervervoer in de wereld passeert het kanaal.

Wat betekent naar schatting?
A
minstens
B
meestal
C
ongeveer
D
precies

Slide 9 - Quiz

Het containerschip De Ever Given strandde waarschijnlijk door een zandstorm of een (motor)storing. Hij kon geen kant meer op.

Wat betekent stranden?
A
aankomen
B
vertrekken
C
vastlopen
D
zinken

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

Het merendeel van de wachtende schepen vervoert uiteenlopende producten. Dit kan echt van alles zijn.

Wat betekent uiteenlopend?
A
verschillend
B
dezelfde
C
duidelijk
D
bijzonder

Slide 12 - Quiz

De meeste schepen vervoeren allerlei producten. Dat varieert van olie en hout tot apparatuur, papier en chocola.

Wat betekent variëren?
A
gelijk blijven
B
afnemen
C
verschillen
D
oplopen

Slide 13 - Quiz

De vertraging van de containerschepen zorgt voor hogere kosten en leidt tot problemen voor de bedrijven die op de goederen wachten. Denk bijvoorbeeld aan koffie en hout.

Wat betekent de goederen?
A
de mensen
B
de spullen
C
de dieren
D
de ideeën

Slide 14 - Quiz

Alle spullen komen nu een paar weken later op hun bestemming aan. Ze komen later aan in de havens, waar ze naar op weg zijn.

Wat betekent de bestemming?
A
De plaats waar iets of iemand vandaan komt
B
de plaats waar iets of iemand al eens geweest is
C
de plaats waar iets of iemand heengaat
D
de plaats waar iets gemaakt is of iemand geboren is

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Met een tweede zeesleper probeerde men, toen het hoogwater was, om het schip vlot te trekken. Toen kwam het schip weer los.

Wat betekent vlot trekken?
A
op een vlot leggen en wegvaren
B
zo trekken dat het niet meer vastzit
C
vastleggen met een lang touw
D
trekken zodat het lekker hard gaat

Slide 17 - Quiz

De containers van de voorkant van het schip halen zou een tijdrovende klus zijn geweest. Dat had heel lang zullen gaan duren.

Wat betekent tijdrovend?
A
wat veel tijd kost
B
wat lastig is
C
wat heel duur is
D
wat gemakkelijk gaat

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive

In Nederland worden naar schatting 60 verschillende dialecten gesproken.

Wat weet je over nu over het aantal dialecten?
A
Er worden veel meer dan 60 dialecten gesproken.
B
Er worden veel minder dan 60 dialecten gesproken.
C
Er worden misschien zo'n 60 dialecten gesproken.
D
Er worden zeker weten niet meer dan 60 dialecten gesproken.

Slide 20 - Quiz

Kies de goede antwoorden. Er zijn twee antwoorden goed.

Je hebt de keuze uit uiteenlopende gerechten.
Wat is het tegenovergestelde van uiteenlopend?
A
verschillend
B
hetzelfde
C
niet hetzelfde
D
gelijksoortig

Slide 21 - Quiz

De blokkade
Uiteenlopend
De goederen
De bestemming

Tijdrovend
Wat veel tijd kost
De spullen
Verschillend
De afsluiting van een doorgang
de plaats waar iets of iemand heengaat

Slide 22 - Question de remorquage

aan het werk
woordenschat Hoofdstuk 1            (blz. 28)

Slide 23 - Diapositive

Hoe kan een boot stranden?
A
door in diep water het anker overboord te gooien
B
door in de haven aan de kade te gaan liggen
C
door in ondiep water in het zand te varen
D
door op zee de weg kwijt te raken

Slide 24 - Quiz

Welk woord kun je het beste invullen?

De Mars-robot heeft na een lange reis zijn … bereikt.

A
goederen
B
bestemming
C
blokkade
D
vlot

Slide 25 - Quiz

Eerst zat de boot van Rik vast in het zand. Nu drijft de boot weer in het water.

Wat heeft Rik gedaan?
A
Hij heeft de boot gevaren.
B
Hij heeft de boot verbonden.
C
Hij heeft de boot vlot getrokken.
D
Hij heeft de boot vast laten lopen.

Slide 26 - Quiz

De vrachtwagen zat vast in de tunnel. De blokkade duurde ruim 3 uur.

Welke woorden horen bij de blokkade?
A
de plaats – de reis - de aankomst
B
de afsluiting – de belemmering – de doorgang
C
de spullen – de materialen – de producten
D
het verschil- de variatie – de afwisseling

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive