Les 27 (10-01)

Les 27
Frans 
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Les 27
Frans 

Slide 1 - Diapositive

Programme
  • Lesdoelen
  • Presentie
  • Herhalen
      - Bijvoeglijk naamwoord
      - A en B
  • Afsluiting
  • Devoirs

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Na de les...
...ken je de plaats en de vorm van een aantal onregelmatige bijvoeglijk naamwoorden.

...ken je woorden die te maken hebben met huisdieren en familie.



Slide 3 - Diapositive

Presentie

Slide 4 - Diapositive

Opdrachten handelingsdeel
Wanneer jullie aan het werk zijn, controleer ik alle werkboeken op de opdrachten. Dit teken ik af voor het handelingsdeel.

Slide 5 - Diapositive

Nakijken


Werkblad regelmatige werkwoorden op -er.
Oefeningen in het boek.

Slide 6 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord
Hoe zat het ook alweer?

Normale regel
Plaats
Onregelmatige vormen

Slide 7 - Diapositive


In het Frans past het bijv. nw zich aan, aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Dit levert 4 verschillende vormen op.


La fille est jolie
Les filles sont jolies
Le garçon est joli
Les garçons sont jolis

Slide 8 - Diapositive

De onregelmatige vormen
Hoewel de algemene regel meestal wordt toegepast, bestaan er ook onregelmatige vormen. Deze kun je alleen maar uit je hoofd leren...


Slide 9 - Diapositive

Plaats van het bijv. naamwoord
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord meestal achter het zelfstandig naamwoord. 
> C'est un chat gris
> C'est une maison moderne.

Maar let op!
De volgende bijvoeglijke naamwoorden staan altijd vóór het zelfstandige naamwoord: bon (goed/lekker), beau (mooi), grand (groot), nouveau (nieuw), petit (klein) en vieux (oud).

Dit rijtje moet je uit je hoofd leren. 

Slide 10 - Diapositive

Au travail!
Maak de opdrachten op het werkblad. Deze gaan we straks meteen nakijken!
timer
10:00

Slide 11 - Diapositive

Voca A en B


Plaats het juiste woord in de juiste zin.
chat, mariage, là-bas, sympa, câlin
1 [1p] Joachim est au ________________.
2 [1p] Il parle de Sylvie. Il aime Sylvie? __________________.
3 [1p] J'ai un _____________ s'appelle Momo, il est toujours ________________.
4 [1p] Il y a une super fête ce weekend. Tu veux aller _________________ ?







Slide 12 - Diapositive

Blooket voca A en B


Pak jullie telefoon, we gaan Blooket erbij pakken om te oefenen met de woorden uit A en B.

Slide 13 - Diapositive

Huiswerk

Maak de oefentoets online voor de volgende les.

Leren:
voca A, B, E en F
Phrases Clés C en G
Grammaire D en H

Slide 14 - Diapositive