Bezittelijke voornaamwoorden

De bezittelijke voornaamwoorden
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

De bezittelijke voornaamwoorden

Slide 1 - Diapositive

Het bezittelijke voornaamwoord:

- geeft een bezit aan

- staat voor een zelfstandig naamwoord

Slide 2 - Diapositive

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:

- ik eet mijn banaan / ich esse meine Banane

- dat is jouw huis / das ist dein Haus

- jij hebt zijn boek / du hast sein Buch

Slide 3 - Diapositive

ich
ik
du
jij
er/es
hij/het
sie
zij (ev)
wir
wij
ihr
jullie
sie
zij (mv)
Sie
U
mein(e)
mijn
dein(e)
jouw
sein(e)
zijn
ihr(e)
haar
unser(e)
ons/onze
euer(e)
jullie
ihr(e)
hun
Ihr(e)
Uw
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 4 - Diapositive

Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
der Mann
die Frau
das Kind
die Autos
ein_ Mann
eine Frau
ein_ Kind
keine Autos
Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden
-Je hebt een DER Gruppe (der,die, das, die)
-Je hebt een EIN Gruppe (ein, eine, ein, keine)

De bezittelijke voornaamwoorden gaan precies zoals de EIN Gruppe!

Slide 5 - Diapositive

Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
ein_ Mann
eine Frau
ein_ Kind
keine Autos
Voorbeelden:
- Mein.. Bruder (m) hat Zahnschmerzen
- Unser.. Eltern (mv) sind sehr lieb
- Euer.. Lehrerin (v) hat Hunger
- Ihr.. Baby (o) schläft

Slide 6 - Diapositive


M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Sein.. Vater (m) ist krank
A
sein
B
seine

Slide 7 - Quiz


M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Ihr.. Oma (v) hat Blumen gekauft
A
Ihr
B
Ihre

Slide 8 - Quiz


M
ein
V
eine
O
ein
MV
keine
Unser.. Handys (mv) sind kaputt

Slide 9 - Question ouverte


M
ein
V
eine
O
ein
MV
keine
Euer.. Schule (v) hat zu

Slide 10 - Question ouverte

Wiederholung

Slide 11 - Diapositive

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 12 - Question de remorquage

timer
1:00
die
der
das
Mann
Frau
Kind
Junge
Schule
Mädchen

Haus
Lehrer

Lehrerin

Slide 13 - Question de remorquage

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 14 - Question de remorquage

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 15 - Question de remorquage

Het werkwoord werden
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
werde
wirst
wird
werden
werdet
werden

Slide 16 - Question de remorquage

Welke 2 betekenissen heeft
werden?

Slide 17 - Question ouverte

Einde

Slide 18 - Diapositive