(veel) licht -> kleine weerstand (R) -> veel stroom (I)
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Wat is een NTC
A
een weerstand die reageert op warmte
B
een weerstand die reageert op stof
C
een weerstand die reageert op licht
D
een weerstand die reageert op water
Slide 7 - Quiz
bij een NTC..
A
stijgt de weerstand, als de temperatuur daalt
B
stijgt de weerstand, als de temperatuur stijgt
C
daalt de weerstand, als de temperatuur stijgt
D
daalt de weerstand, als de temperatuur daalt
Slide 8 - Quiz
NTC
TEMPERATUURSENSOR
(temperatuurgevoelige weerstand)
Hoge temperatuur -> lage weerstand -> veel stroom
Lage temperatuur -> hoge weerstand -> weinig stroom
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Een NTC wordt meestal in serie geschakeld met een gewone weerstand.
Leg uit waarom zo’n extra weerstand noodzakelijk is.
Slide 11 - Diapositive
Een NTC wordt meestal in serie geschakeld met een gewone weerstand.
Leg uit waarom zo’n extra weerstand noodzakelijk is.
Als er stroom door een NTC loopt, wordt hij warmer. Daardoor daalt de weerstand van de NTC en neemt de stroom nog verder toe. Zonder een extra weerstand als stroombegrenzer zou de NTC snel doorbranden.
Slide 12 - Diapositive
Egbert en Rik hebben de lichtsterktemeter van opdracht 6 gebouwd. De batterij levert een spanning van 3,0 V. Als ze de LDR in de felle zon houden, is de stroomsterkte 0,22 A.
Bereken hoe groot de weerstand van de LDR dan is.
wat zijn de belangrijke woorden in de opgaven
Slide 13 - Diapositive
Egbert en Rik hebben de lichtsterktemeter van opdracht 6 gebouwd. De batterij levert een spanning van 3,0 V. Als ze de LDR in de felle zon houden, is de stroomsterkte 0,22 A.
Bereken hoe groot de weerstand van de LDR dan is.
Slide 14 - Diapositive
Wat is de totale weerstand in de serieschakeling
Totale weerstand = Vervangingsweerstand
Slide 15 - Diapositive
Vervangingsweerstand serieschakeling berekenen
Vervangingsweerstand
Rtot = Rv = R1 + R2 + R3
Slide 16 - Diapositive
aan de slag
maken opgaven 9 en 11
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Het relais
Het relais is een schakelaar die wordt bediend door een elektromagneet.
Een elektromagneet bestaat uit een spoel en een ijzeren kern.
Slide 19 - Diapositive
Elektromagneet
IJzeren kern is omwikkeld met koper (spoel). Je kan hierdoor een stroomsterkte laten lopen. Hierdoor wordt het magnetisch; vandaar dat het ook een Noord en Zuidkant heeft.
Slide 20 - Diapositive
Elektromagneet & stroomsterkte
Grote stroomsterkte = groot magnestisch veld
Kleine stroomsterkte = klein magnetisch veld
Geen stroomsterkte = geen magnetisch veld; de spoel doet het niet!
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
symbool voor en relais
startmotor
Slide 24 - Diapositive
Leg uit wat er gebeurt als de ruit wordt ingeslagen
Slide 25 - Diapositive
reedcontact
Slide 26 - Diapositive
aan de slag
maken 1 t/m 7 en 9
van 9.3
Slide 27 - Diapositive
transistor
Automatische schakelaar die de stroom volledig elektronisch (zonder bewegende delen) in- en uitschakelt.
Slide 28 - Diapositive
Slide 29 - Diapositive
Een transistor (afbeelding 1) heeft drie aansluitpunten:
• de collector (C);
• de basis (B);
• de emitter (E).
Slide 30 - Diapositive
Er loopt geen stroom via de basis; de transistor staat in de UIT-stand.
Er loopt een kleine stroom via de basis; de transistor staat in de AAN-stand.
Slide 31 - Diapositive
Er loopt nu een klein stroompje via de basis; de transistor staat in de AAN-stand.
Slide 32 - Diapositive
Leg uit wat er gebeurt
stap voor stap
Slide 33 - Diapositive
Bijna alle stroom loopt via de LDR; de transistor staat in de UIT-stand.
Er loopt nu een klein stroompje via de basis; de transistor staat in de AAN-stand.
Slide 34 - Diapositive
Een schakeling met condensator
Hier zie je het symbool voor een condensator.
Slide 35 - Diapositive
Een schakeling met condensator
Als je de schakelaar
sluit laadt de condensator op. Als je hem opent blijft de lamp branden op de stroom van de condensator.