going to en present continuous

1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Welcome
- Jas uit.
- Telefoons in de tas. Pas als je klaar bent met de oefeningen en ik ernaar heb gekeken, mag je het gebruiken. Als ik het dan dus daarvoor zie, pak ik het af. 


- Today's lesson is about the present continuous and 'going to'

Slide 3 - Diapositive

What is the present continuous? 
Wanneer gebruik je dit?
Hoe vervoeg je het?

Slide 4 - Diapositive

Present coninuous 
Wat?
Iets wat je op dit moment aan het doen bent.
Of iets wat je in de toekomst gaat doen en het vaststaat.
Hoe vervoegen?
to be + werkwoord -ing 
'I am taking the train at 4:00 pm.'
'She is flying to France tomorrow.'
Uitzonderingen?
 Werkwoorden eindigend op -e: De -e verdwijnt en je plakt -ing erachter: conjuring, leaving
Werkwoorden eindigend op -c: Plak een k voor de -ing: panicking, mimicking
Korte werkwoorden met één klinker: Je verdubbelt de medeklinkers voor -ing: running, cutting

Slide 5 - Diapositive

Going to
Wat? 
Going to gebruik je bij plannen, intenties 
en voorspellingen. 

Hoe vervoegen?
To be + going to + werkwoord

Positief: 'I am going to study Arabic in September.'
Negatief: 'You aren't (are not) going to miss the bus.'
Vraagzin: 'Are you going to do the laundry tomorrow?'

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Testing your knowledge 
1. Lisa is going to visit / is visiting her aunt in Italy one day.

2. We are going to leave / are leaving at 6 am tomorrow!

3. My dad is going to cook / is cooking us pizza next time you            come over.

Slide 8 - Diapositive

Do the activities 
15-20 minutes
Beide kanten!
Ben je klaar? Steek je vinger op dan kijk ik er even naar. Daarna mag je iets voor jezelf doen. 

Slide 9 - Diapositive

Aflsuiten
1. We are going to / are buying a new bike soon. 

2. I think I am going to watch - am watching tv tonight. I don´t want to go out!

3. On Monday, they are going to fly / are flying to Spain. 

Slide 10 - Diapositive