Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
oefentoets
Wat is marketing?
A
Alles wat een bedrijf doet om haar product te verkopen
B
Alles wat producenten te koop aanbieden
C
Het geld dat de winkelier meer vraagt bij de verkoop
D
Alles wat mensen willen kopen
1 / 33
suivant
Slide 1:
Quiz
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Cette leçon contient
33 diapositives
, avec
quiz interactifs
.
La durée de la leçon est:
25 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Wat is marketing?
A
Alles wat een bedrijf doet om haar product te verkopen
B
Alles wat producenten te koop aanbieden
C
Het geld dat de winkelier meer vraagt bij de verkoop
D
Alles wat mensen willen kopen
Slide 1 - Quiz
Brutoloon is....
A
je loon volgens je contract.
B
wat je overhoudt na je inhoudingen.
C
heel zwaar loon.
D
wat je in handen krijgt
Slide 2 - Quiz
De marketingmix bestaat uit:
A
Prijs, product, promotie, personeel, prioriteit, presentatie
B
Kwaliteit, prijs, promotie, personeel, presentatie, plaats
C
Product, prijs, plaats, promotie, presentatie, personeel
D
Prijs, plaats, promotie, personeel, presentatie, persoonlijk
Slide 3 - Quiz
Wat is het verschil tussen bruto, netto en besteedbaar inkomen?
A
Bruto is het afgesproken loon, netto is voor vaste lasten, besteedbaar is wat je kunt sparen.
B
Bruto is na belastingen, netto is het afgesproken loon, besteedbaar is wat je kunt sparen.
C
Bruto is het afgesproken loon, netto is na belastingen, besteedbaar is wat je kunt uitgeven.
D
Bruto is na belastingen, netto is het afgesproken loon, besteedbaar is wat je moet uitgeven.
Slide 4 - Quiz
Wat is een doelgroep?
A
De groep mensen voor wie je de website maakt.
B
Het onderwerp van de website.
C
De groepen of pagina's op de website.
D
De klasgenoten op school die in dezelfde groep zitten.
Slide 5 - Quiz
Wat is modaal inkomen?
A
Dit is het meest voorkomende inkomen
B
Dit is het gemiddelde inkomen
C
Dit is het laagste inkomen
D
Dit is het hoogste inkomen
Slide 6 - Quiz
Afronden
€ 14,5749 wordt
A
€ 14,57
B
€ 14,59
C
€ 14,56
D
€ 14,58
Slide 7 - Quiz
Wat wordt bedoeld met
sociaal minimum?
A
Het minimum inkomen waarvan je moet kunnen leven
B
Er zijn weinig mensen die weinig verdienen
C
Het aantal mensen in de sociale omgeving
D
Mensen die heel weinig werk hebben
Slide 8 - Quiz
Wat zijn maatschappelijke kosten?
A
Kosten die een bedrijf maakt.
B
Kosten die gemaakt worden en die ministers betalen.
C
Kosten voor onderhoud van wegen e.d.
D
Negatieve gevolgen van productie voor de samenleving.
Slide 9 - Quiz
Wat is de groeifactor van 1,8% ?
A
1,8
B
1,018
C
1,18
D
1,0018
Slide 10 - Quiz
Wat is sociale beïnvloeding?
A
Dat mensen om je heen invloed hebben op je keuze
B
Dat mensen om je heen een product afraden of aanraden.
C
Dat jij je mening geeft over een product, thuis of bij je vrienden
D
A, B, C, zijn alle drie goed
Slide 11 - Quiz
De Lorenzcurve....
A
geeft de verdeling binnen een beroepsgroep aan
B
geeft de mate van inkomensgelijkheid aan
C
Geeft de mate van inkomensongelijkheid aan
D
geeft de inkomensverdeling van Lorenz aan
Slide 12 - Quiz
Wat is geen primair inkomen
A
rente
B
huur,
C
loon
D
bijstand
Slide 13 - Quiz
Nettoloon =
A
brutoloon - (loonbelasting + sociale premies)
B
brutoloon - loonbelasting
C
brutoloon - sociale premies
D
wat je op je bankrekening krijgt gestort
Slide 14 - Quiz
Wat is het nationaal inkomen?
A
het inkomen van de koning
B
de som van alle inkomens in de wereld
C
het inkomen van de nationale overheid
D
de som van alle inkomens in een land
Slide 15 - Quiz
Als ik een getal wil afronden
op 1 decimalen kijk ik naar:
A
de tweede decimaal
B
de derde decimaal
C
de tweede en derde decimaal
D
het eerste getal
Slide 16 - Quiz
Wat is een voorbeeld van
duurzaam consumeren?
A
Minder vlees eten of minder voedsel verspillen
B
Meer voedsel kopen uit het buitenland
C
Gebruik maken van bestrijdingsmiddelen
D
Plastic afval recyclen
Slide 17 - Quiz
Als de rente 2,5% is, dan is de groeifactor ...
A
4
B
2,50
C
1,25
D
1,025
Slide 18 - Quiz
Hoe kun je je geld van week naar maand omrekenen?
A
x 12 : 45
B
x 45 : 52
C
x 4
D
x 52 : 12
Slide 19 - Quiz
Primair inkomen is
A
inkomen in geld
B
inkomen wat overblijft na belastingaftrek
C
inkomen uit arbeid en inkomen uit bezit
D
loon, rente, pacht, huur, winst en uitkering
Slide 20 - Quiz
Wat is GEEN
P uit de marketingmix?
A
Productbeleid
B
Promotiebeleid
C
Productiebeleid
D
Prijsbeleid
Slide 21 - Quiz
Op een broek van 109 euro
krijg je nu 40 euro korting.
Hoe bereken je de
korting in procenten?
A
(109 - 40) / 109 x 100
B
109 / 40 x 100
C
40 / 109 x 100
D
100 - (109 - 40) / 40
Slide 22 - Quiz
Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen
Slide 23 - Quiz
Welzijn is:
A
De mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien
B
De kwaliteit van je leven. Daar horen dingen bij als gezondheid, vriendschap, veiligheid enz.
C
erbij horen
D
naar school gaan
Slide 24 - Quiz
Wat is het CBS?
A
Christelijke Basis School
B
Het gebied waar bomen en planten staan.
C
Een 100 jaar oude man.
D
Bij het CBS werken onderzoekers die informatie verzamelen over Nederland en over de mensen in Nederland.
Slide 25 - Quiz
Hoe bereken je een verandering in procenten?
A
(nieuw - oud) : oud x 100
B
(oud - nieuw) : oud x 100
C
(nieuw - oud) : nieuw x 100
D
(oud - nieuw) : nieuw x 100
Slide 26 - Quiz
Wat is een indexcijfer?
A
Een gewogen gemiddelde met een wegingsfactor
B
Een getal die een exponentiële groei laat zien
C
Een getal dat een procentuele verandering laat zien
D
Cijfer zonder decimalen
Slide 27 - Quiz
Tijdens Prinsjesdag gaat het veel over de koopkracht.
Maar wat is koopkracht?
A
Hoeveel inkomen uit arbeid je hebt.
B
De hoeveelheid producten/diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid welvaart die je hebt
D
De hoeveelheid euro's die je kunt uitgeven.
Slide 28 - Quiz
Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer
Slide 29 - Quiz
Het CPI ....
A
is consumenten- en producentenindex
B
is hetzelfde als inflatie
C
is hetzelfde als geldontwaarding
D
stijgt bij inflatie
Slide 30 - Quiz
Wat betekent geldontwaarding?
A
Dat de waarde van de euro stijgt.
B
Dat je met één euro steeds minder kunt kopen.
C
Dat de prijzen gelijk blijven.
D
Dat de koopkracht toeneemt.
Slide 31 - Quiz
Prijscompensatie betekent dat ..
A
De lonen meer stijgen dan de prijzen
B
De lonen evenveel stijgen als de prijzen
C
De lonen minder stijgen dan de prijzen
Slide 32 - Quiz
Het loon voor de prijscompensatie is €40.000,-.
De inflatie is 3%.
Hoeveel bedraagt het loon na prijscompensatie?
A
41.600 euro
B
38.800 euro
C
41.200 euro
D
41.300 euro
Slide 33 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
1.4 Hoe hoog is jouw inkomen?
Août 2018
- Leçon avec
48 diapositives
par
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
1.3 De prijzen rijzen de pan uit!
Août 2018
- Leçon avec
41 diapositives
par
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
De koopkracht van je inkomen
Janvier 2019
- Leçon avec
18 diapositives
par
Economics
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Economie voor vmbo
1.4 deel 2 Ravj
Septembre 2024
- Leçon avec
17 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
H1.4 Wakk
Juillet 2023
- Leçon avec
19 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
1.4
Mai 2024
- Leçon avec
21 diapositives
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
1.4 Help de prijzen stijgen! deel 2
Septembre 2023
- Leçon avec
31 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 4
TL: H1.4 inflatie enz. deel 2 en KB H1.3 keurmerken
Septembre 2023
- Leçon avec
11 diapositives
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4