Vergelijkingen in Q

• Wiskunde
• Secundair onderwijs

Noteer een vergelijking van de
vorm a + x = b waarbij x = 8.

Noteer een vergelijking van de
vorm ax = b waarbij x = -3.

−​8​​3​​+x=−​4​​3​​

​6​​5​​+x=−​6​​5​​

x+(−​18​​12​​)=​4​​3​​

x−(−​4​​3​​)=​6​​5​​

−x+​5​​4​​=​15​​7​​

​8​​2​​−x=​12​​6​​

−​9​​3​​−x=−​18​​6​​

7x=−28

−​3​​5​​x=​9​​7​​

−46⋅x=12

−9=−15x

​9​​x​​=−15

−​8​​3​​x=​16​​9​​

x⋅(−​3​​4​​)=−8

−​6​​5​​x=−​3​​2​​

Als je -5 aftrekt van een getal, bekom je 0,45.

1. x - 5=0,45
2. x - (-5)=0,45
3. -5 - x = 0,45
4. -5 - (-x) = 0,45

Ik ga 7,8km lopen. Hoeveel km moet ik nog lopen als ik al 3,6km gelopen heb?

1. x = 7,8 - 3,6
2. x - 7,8 = 3,6
3. x + 3,6 = 7,8
4. 3,6 + x = 7,8

Van welke breuk moet je de helft nemen om 0,2 te bekomen?

1. x : 2 = 0,2
2. 2x = 0,2
3. 0,2x=1/2
4. x . 0,5 = 0,2

De watermaatschappij TMVW vraagt per jaar een vaste vergoeding van 45,33 euro. Per gebruikte kubieke meter water wordt 2,18 euro aangerekend. Mevrouw Annelies krijgt een factuur van 125,99 euro. Hoeveel kubieke meter water heeft zijn dat jaar verbruikt?

1. 2,18x + 45,33 = 125,99
2. 45,33 + 2,18x = 125,99
3. 45,33x + 2,18 = 125,99
4. 2,18x + 125,99 = 45,33

Voor een taxirit betaal je een vaste vergoeding van 2,75 euro en vervolgens een tarief van 1,50 euro per kilometer. Hoe lang was de taxirit van meneer Christophe als hij 51,50 euro moest betalen?

1. 2,75x + 1,5 = 51,50
2. 1,5x - 51,50 = 2,75
3. 2,75 + 1,5x = 51,50
4. 1,5x + 2,75 = 51,50

−12+3x=27

15=−5x+16

−3x+3=−24