Molrekenen en Zouten

• Scheikunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Molrekenen en Zouten

Vandaag gaan jullie oefenen met molrekenen aan zoutoplossingen.

Vandaag

Je probeert eerst een som zelf te maken en vervolgens bespreken we in de volgende dia. 

Wat is de molariteit van chloride-ionen in een 23 g/L calciumchloride oplossing?

01:43

De eenheid van molariteit is:
(Je kunt de afspeelsnelheid ook hoger zetten :p)

1. Mol
2. g/mol
3. mol/g
4. mol/L

02:49

Van gram naar mol, dus ...... de molaire massa.

1. delen door
2. vermenigvuldigen met

Vraag 2

Frits heeft 4,0 L van een 3,0 M ijzer(III)chloride-oplossing en wil alle ijzerionen neer laten slaan met een 0,020 M natriumhydroxide-oplossing. 

Bereken hoeveel L van de natriumhydroxide-oplossing Frits toe moet voegen om alle ijzer(III)ionen neer te laten slaan.

00:43

Geef de symbolen van de ionen, waar we mee te maken hebben.

02:01

Hoeveel hydroxide-ionen zijn er nodig?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

02:55

Hoeveel mol OH- ionen is er nodig om al het ijzer te laten neerslaan?

01:21

Welke ionen slaan er met elkaar neer?

1. Koper en sulfaat
2. Barium en koper
3. koper en nitraat
4. Barium en sulfaat

02:18

Maak een foto van de neerslagreactie die jij hebt gemaakt in je schrift.

02:45

Geef de verhoudingsformule van bariumnitraat. (Je hoeft geen super-/subscript te gebruiken)

04:15

Welke stof is in overmaat?

1. Barium
2. Sulfaat

06:51

Wat is de concentratie van de barium-ionen in de oplossing?

08:20

Bereken de koperconcentratie in de oplossing