Je weet op het einde van de les wat stijlfiguren zijn en je kent drie in het bijzonder.
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Lesdoel
Je weet op het einde van de les wat stijlfiguren zijn en je kent drie in het bijzonder.
Slide 1 - Diapositive
Welke twee begrippen hebben we de vorige les besproken?
Slide 2 - Question ouverte
Welk rijmschema hoort bij dit rijmpje? Lientje leerde Lotje lopen langs de lange Lindenlaan maar toen Lotje niet wou lopen toen liet Lientje Lotje staan.
A
AABB
B
ABAB
C
ABCD
D
BBAA
Slide 3 - Quiz
Stijlfiguren
Net als in het gewone taalgebruik kom je in gedichten vaak stijlfiguren tegen, zoals tegenstelling, herhaling, opsomming en overdrijving. In het Latijn (voor vwo) wordt dit antithese, repetitio, enumeratie en hyperbool genoemd.
Slide 4 - Diapositive
Tegenstelling
Slide 5 - Diapositive
Een voorbeeld van een tegenstelling is:
Rozen verwelken
Schepen vergaan
Maar onze vriendschap
Blijft altijd bestaan
Slide 6 - Diapositive
Herhaling
Als een dichter een woord of woordgroep herhaalt om daarop nadruk te leggen, spreken we van een herhaling. Bijvoorbeeld:
O als ik dood zal, dood zal zijn
Kom dan en fluister, fluister iets liefs (J.H. Leopold)
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
opsomming
Je spreekt van een opsomming als er ten minste drie delen van iets genoemd worden. Bijvoorbeeld: