Voorzetsels met de vierde naamval en zinsontleding

Zinsontleding en vierde naamval

1 / 19

Slide 1: Diapositive

DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Zinsontleding en vierde naamval

Slide 1 - Diapositive

Welke zinsdelen ken jij in het Nederlands?

Slide 2 - Question ouverte

We gaan het hebben over het onderwerp en lijdend voorwerp. Welke vraag stel je jezelf om deze zinsdelen te vinden?

Slide 3 - Question ouverte

Kapitel 5 Lektion 5 Seite 75

Slide 4 - Diapositive

Wat is het onderwerp in deze zin?
De jongen schrijft een brief.

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De jongen schrijft een brief.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het onderwerp in deze zin?
Ich brauche ein Brot.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Ich brauche ein brot.

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Diapositive

In het Duits bestaat het onderwerp en het lijdend voorwerp ook.

Onderwerp = 1e naamval

lijdend voorwerp = 4e naamval

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

De lidwoorden van een onderwerp en een lijdend voorwerp verschillen dus van elkaar.

Kijk maar:

der Mann isst einen Apfel.

Ich habe den Mann gesehen.

Slide 12 - Diapositive

Welk zinsdeel is der Mann in deze zin?
Der mann isst einen Apfel.

Slide 13 - Question ouverte

Welk zinsdeel is den Mann in deze zin?
Ich habe den Mann gesehen.

Slide 14 - Question ouverte

De lidwoorden van een onderwerp en een lijdend voorwerp verschillen dus van elkaar.

Kijk maar:

der Mann isst einen Apfel.

Ich habe den Mann gesehen.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Machen:

Kapitel 5 Wien Lektion 5 Aufgabe 8 und 9
(Seite 77)

Fertig?

Machen Aufgabe 10 (Seite 78)

Slide 17 - Diapositive

Is de grammatica van vandaag duidelijk?

Helemaal duidelijk

bijna helemaal duidelijk

een beetje duidelijk

helemaal niet duidelijk

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Diapositive