14 april B1e Grammatica zinsdelen, pv, o, wwg, zww, hww

Welkom!
do 14 april
  • Je jas is uit
  • Je telefoon in de kast
  • Ga rustig zitten op je vaste plek  
  • Pak alvast je boek en je schrift
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
do 14 april
  • Je jas is uit
  • Je telefoon in de kast
  • Ga rustig zitten op je vaste plek  
  • Pak alvast je boek en je schrift

Slide 1 - Diapositive

min. 1
Afspraken en regels
  1. Vraag? Steek je vinger op.
  2. Als iemand spreekt, is de rest stil.
  3. Je zit en kijkt naar voren.
  4. Niet lopen tijdens de les.
  5. WC, eten en drinken: in de pauze.

Slide 2 - Diapositive

min. 2-3
 Wat gaan we doen?

  • Lezen of Lijstertoets afmaken 
  • Grammatica:
    persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp
    werkwoordelijk gezegde, werkwoorden
  • Huiswerk nakijken +oefenen
  • Afsluiting

Slide 3 - Diapositive

min. 4
Lezen
Lezen (15 min).
Ik kom langs om je keuzeboek te bekijken
OF
Lijstertoets 3 afmaken en inleveren

Slide 4 - Diapositive

min. 5-20
Grammatica 1
Persoonsvorm en zinsdelen

Slide 5 - Diapositive

min. 21
Persoonsvorm (H.1. pag. 28)
  • Persoonsvorm > getal en tijd
  • Maak vragend: werkwoord vooraan = pv.
  • Zin in andere tijd: werkwoord dat verandert = pv
  • Verander getal: enkelvoud/meervoud:  (één  werkwoord dat verandert = pv

Slide 6 - Diapositive

min. 21-23
Zinsdelen (H.1. pag. 28)
  • Eén woord / groepje woorden die bij elkaar horen
  • Woorden vóór de persoonsvorm zetten = zinsdeel.
  • Woorden blijven in zelfde volgorde als je de zin verandert = zinsdeel.

Tip: vóór de pv kan maar één zinsdeel staan.

Slide 7 - Diapositive

24-25
Huiswerk nakijken H1. opdr 2 en 4
Samen nakijken (5 min.)
  • Ruil je schrift met je buurman
  • Kijk elkaars werk na
  • Bespreek met elkaar waarom iets goed of fout is
  • Daarna antwoorden op bord: kijk of je het goed hebt nagekeken. (2 min.)

Slide 8 - Diapositive

26-31
Huiswerk nakijken
H1. opdracht 2
  1. Vakantie / blijkt / voor veel mensen / een bron van inspiratie. 
  2. Op het eerste schoolfeest / gaf / Sophie / Daan / vorige week / een kus. 
  3. De snelste wielrenner / werd beloond / met een bijzondere trofee. 
  4. Binnen twee weken / moesten / de vandalen / de boete / betalen. 
  5. Jaarlijks / doet / Georgios / mee / aan het schaaktoernooi voor scholieren. 
  6. De lerares / sprak / de klas / vermanend / toe. 

Slide 9 - Diapositive

31-32
Huiswerk nakijken
H1. opdracht 4
  1. Nee: Het antwoord op de vraag bleek lastig te vinden.
    (één zinsdeel voor de persoonsvorm)
  2. Ja: Voor het stoplicht zag ik de man in de auto mopperen. 
    (anders verandert betekenis: "zag ik in de auto de man mopperen")
  3. Nee: Irene zag gisteren mevrouw De Vries met haar grote, rode hoed.
    (hoed hoort bij mevrouw De Vries; je kunt die niet loskoppelen)
  4. Nee: Wilde Chris vroeger bij de bouwmarkt werken als verkoper van ijzerwaren? (anders verandert betekenis: Wilde Chris vroeger bij de bouwmarkt van ijzerwaren werken als verkoper?)
 

Slide 10 - Diapositive

32-33
Grammatica 2
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Zelfstandig werkwoord
  • Hulpwerkwoord

Slide 11 - Diapositive

34
Onderwerp (H.2. pag. 58)
Het onderwerp vinden:
  1. Wie / Wat + persoonsvorm? Antwoord = onderwerp.
  2. Verander de pv van getal (enkelvoud / meervoud)
    Zinsdeel dat verandert = onderwerp

Tip: onderwerp begint nooit met voorzetsel.

Slide 12 - Diapositive

35-36
Werkwoordelijk gezegde (H.3. pag. 88)
Werkwoordelijk gezegde =  
  • wat het onderwerp doet
  • persoonsvorm plus alle andere werkwoorden

Slide 13 - Diapositive

37-38
Zelfstandig en hulpwerkwoord (H.3. pag. 90)
  • Zelfstandige werkwoorden: wat het onderwerp "doet"
  • Hulpwerkwoorden: in elke zin met meer dan één werkwoord. Ze ‘helpen’ om het gezegde te maken;

Slide 14 - Diapositive

39-44
Zelfstandig en hulpwerkwoord (H.3. pag. 90)
Voorbeelden hulpwerkwoorden
  • hebben
  • zijn
  • worden
  • zullen
  • kunnen
  • mogen

Slide 15 - Diapositive

45
Oefenen
  • Open Lessonup app of www.lessonup.com
  • Vul je voornaam in
  • Klaar? Telefoon omgekeerd op hoek van je tafel

Slide 16 - Diapositive

46-47
Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
Wat is de persoonsvorm?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
D
Kees

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het onderwerp kan je vinden
door te vragen:
A
wie/wat?
B
wie/wat + persoonsvorm?
C
wie/wat + werkw. gezegde?

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het Werkwoordelijk gezegde?
A
Het eerste werkwoord van een zin.
B
Alle werkwoorden samen in een zin.
C
Het laatste werkwoord van een zin.
D
Wat iemand in een zin zegt

Slide 19 - Quiz

47-55
Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?
A
ja
B
nee
C
alleen in werkwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Noem het onderwerp:
De jongen heeft geen zin in school.
A
zin in school hebben
B
de jongen
C
school
D
heeft

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Henk wil het liefst door het bos wandelen.
“wil” is...?
A
Zelfstandig werkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Werkwoordelijk gezegde
D
Onderwerp

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het onderwerp uit deze zin:
Ik loop naar beneden.
A
ik
B
ik loop
C
lopen
D
beneden

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De buurman kan zijn moeder niet helpen met het schilderwerk.
Wat is het hulpwerkwoord?
A
kan
B
schilderwerk
C
helpen
D
De buurman

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Afsluiting
Huiswerk donderdag 21 april
  • H2 (p.58): opdr. 2 maken
  • H3 (p. 88-89): opdr. 1 en 2 maken
  • H3 (p. 90-91): opdr. 1 en 2 maken



Slide 25 - Diapositive

55
Afspraken en regels: hoe gaat het?
  1. Vraag? Steek je vinger op.
  2. Als iemand spreekt, is de rest stil.
  3. Je zit en kijkt naar voren.
  4. Niet lopen tijdens de les.
  5. WC, eten en drinken: in de pauze.

Slide 26 - Diapositive

56-59
Terugkomen op begin van de les, samen bespreken of het goed ging. Bevestigen van de regels.
Einde
  • Ruim je tafel op
  • Pak je spullen in
  • Wacht op je stoel tot de bel gaat
  • Fijne dag!

Slide 27 - Diapositive

60