1.2 De grote oorlog

• Geschiedenis
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Geschiedenis

3Havo

Planning

1. Wie ben ik?

2. Wie ben jij?

3. Introductie Eerste Wereldoorlog

De eerste les

De Keulenaar​

Afkorting: KLA​. Contact via Magister

Geschiedenis en Algemene Ontwikkeling​

​

Schrift, boek en werkboek​

Gebruik laptop

Regels en telefoon

LessonUp en klassencode

PTD

Wie zijn jullie?

Aanwezigheid

De Eerste Wereldoorlog

1.2 De Grote Oorlog

Algemene leerdoelen 1.2

1. Je weet wat vooruitgangsdenken inhoudt (les1)

2. Je weet wie elkaar bestreden in de Eerste Wereldoorlog en waardoor de oorlog ontstond (oorzaken) (les 2)

3. Je weet hoe de oorlog begon. (les 3)

4. Je kunt beschrijven hoe de oorlog verliep in het oosten. (les 4)

5. Je kunt beschrijven hoe de oorlog verliep in het westen. (les 4)

6. Shell shock en leven in de loopgraven (les 5)

1. Wie van jullie denkt er dat het nu beter is dan vroeger?

Leg ook uit waarom je dat vindt

2. In welke tijd had jij willen leven?

1890 - 1914

De periode net voor de Eerste Wereld oorlog wordt ook wel La Belle époque

=het mooie tijdperk genoemd

​

Het ging economisch goed door nieuwe uitvindingen en mensen hadden een beter leven dan voor hun tijd (Industriële Revolutie?)

​

Rust en welvaart​

​

Nieuwe uitvindingen brengen simpele maar grote verandering

Vooruitgangsdenken!!

Planning

1. Herhaling vorige les

2. Introductie/uitleg leerdoel 1 van 1.2

3. Aan de slag in het werkboek

Algemene leerdoelen 1.2

1. Je weet wat vooruitgangsdenken inhoudt (les 1)

2. Je weet wie elkaar bestreden in de Eerste Wereldoorlog en waardoor de oorlog ontstond (oorzaken) (les 2)

3. Je weet hoe de oorlog begon. (les 3)

4. Je kunt beschrijven hoe de oorlog verliep in het oosten. (les 4)

5. Je kunt beschrijven hoe de oorlog verliep in het westen. (les 4)

Extra: leven in de loopgraven en shell shock

De Eerste Wereldoorlog

1.2 De Grote Oorlog

Les 2

Je weet wie elkaar bestreden in de Eerste Wereldoorlog en waardoor de oorlog ontstond (oorzaken)

Leerdoelen deze les

1. Je weet het verschil tussen een oorzaak en een aanleiding

2. Je kunt meerdere belangrijke oorzaken noemen voor spanningen tussen Europese landen rond de eeuwwisseling (1900)

3. Je weet de vier oorzaken van de Eerste Wereldoorlog

Oorzaken vs aanleidingen

 

Verschil in directe aanleiding en indirecte oorzaken​

​

Het ene zet de oorlog in werking = aanleiding​ 

​  

De andere moeten aanwezig zijn om tot de oorlog te 

komen = oorzaak​

​

Zonder oorzaak kan er geen aanleiding zijn

Planning

1. Herhaling vorige les (oorzaken)

2. Controle en nakijken huiswerk (1 tm 3 van 1.2)

3. Introductie/uitleg leerdoel 1 van 1.2

4. Aan de slag in het werkboek

Lesdoelen

Ik weet welke rol de aanslag op de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije heeft gehad bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog​

​

Ik weet wat het Schlieffenplan is, of dit plan heeft gewerkt en wat het gevolg was van dit plan

Oorzaak 1

Nationalisme

• Extreme trots op het eigen volk en land: 'Ons land is het beste!'
  
• Streven naar een eigen staat 

Oorzaak 2

Militarisme en Wapenwedloop

• Vooral tussen Engeland en Duitsland ontstaat een felle strijd om wie de sterkste en meeste wapens heeft
• Trots op alles wat met het eigen leger te maken heeft
• Enorm vertrouwen in de kracht van het eigen leger

Oorzaak 3

Modern imperialisme

• Europese landen willen hun macht uitbreiden in Azië en Afrika (kolonies veroveren / uitbreiden)
  

Oorzaak 4

Allianties / Bondgenootschappen

Geallieerden / Triple Entente (GB, FRA, Rusland)

                                           vs.

                          Centralen (DUI, O-H)

Planning

1. Bespreken vraag 3 van 1.2

2. Filmpje afkijken wo1

3. Uitleg oorlog in West- en Oost- Europa

4. Aan de slag in het werkboek

Lesdoelen

1. Je kunt beschrijven hoe de oorlog verliep in het oosten. (Bewegingsoorlog)

2. Je kunt beschrijven hoe de oorlog verliep in het westen. (loopgravenoorlog)

Planning

1. 5 minuten lezen

2. Aan de slag in het werkboek

3. Beginnen met 1.3

Aan de slag!

1. Lees 'een snelle start', 'strijd aan het oostfront' en 'strijd aan het westfront'

2. Maak vragen 4 tot en met 7  van 1.2 in het werkboek