Spelling Nederlands mavo

... het niet tijd om hiermee te stoppen?
A
word
B
Word
C
wordt
D
Wordt
1 / 24
suivant
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

... het niet tijd om hiermee te stoppen?
A
word
B
Word
C
wordt
D
Wordt

Slide 1 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
logés
B
logé's
C
loges
D
loge's

Slide 2 - Quiz

Zet de persoonsvorm in de zin in een andere tijd door het goede werkwoord te veranderen. Schrijf de juiste spelling op van het werkwoord dat verandert.
Hij ontsnapte uit de gevangenis in Amsterdam.

Slide 3 - Question ouverte

Voorbeelden van verwijswoorden zijn...
A
Waarom, zoals, soms...
B
Hij, zij, het, die...

Slide 4 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 5 - Quiz

de ... stad

A
verwoest
B
verwoeste
C
verwoestte
D
verwoesten

Slide 6 - Quiz

Welke spelling is goed?
A
hygienisch
B
hygiënisch

Slide 7 - Quiz

Hij ..... altijd weinig aandacht aan haar.
A
besteet
B
besteed
C
besteedt
D
besteetd

Slide 8 - Quiz

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 9 - Question de remorquage

Spelling
Schrijf de woorden waar je de ontbrekende letter bij in moet vullen op.

Op welke locatie vindt de produ_tie plaats?

Slide 10 - Question ouverte

Wat zijn de sterke werkwoorden?
A
beginnen, bieden, bijten en blazen
B
kijken, klagen, kosten, krabben
C
mailen, masseren, melden, mompelen
D
raden, regeren, roepen en ruiken

Slide 11 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
pannenkoek
B
roggenbrood
C
kattenbak
D
huizenmarkt

Slide 12 - Quiz

Met het verwijswoord
'waarmee'
verwijs je NIET naar...
A
een mens
B
een dier
C
een ding

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste spelling.
A
antiduits
B
garage-eigenaar
C
radiouitzending
D
vanilleijsje

Slide 14 - Quiz

Geef het meervoud en het verkleinwoord van bezem

Slide 15 - Question ouverte

De juiste spelling graag
A
Wat gebeurdt daar?
B
Wat gebeurd daar?
C
Wat gebeurt daar?

Slide 16 - Quiz

Wat is het meervoud van: musicus?

Slide 17 - Question ouverte

Zet de persoonsvorm in de zin in een andere tijd door het goede werkwoord te veranderen. Schrijf de juiste spelling op van het werkwoord dat verandert.
Hij redt het kind uit het brandende huis.

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het meervoud van: begrafenis?

Slide 19 - Question ouverte

Kies de juiste spelling.
A
A4tje
B
A4'tje

Slide 20 - Quiz

verkleinwoord maken van: foto, pudding, ding, droom, bikini, cd

Slide 21 - Question ouverte

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 22 - Question de remorquage

Wat is het meervoud van: display?

Slide 23 - Question ouverte

Wat voor soort werkwoord is:
GEGETEN
A
infinitief
B
voltooid deelwoord

Slide 24 - Quiz