Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
week 1: A1b woordsoorten H4 zww/hww/kww + H5 aanw., vr. en onb. vnw
Welkom
Welkom
1 / 43
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Cette leçon contient
43 diapositives
, avec
quiz interactifs
,
diapositives de texte
et
4 vidéos
.
La durée de la leçon est:
45 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Welkom
Welkom
Slide 1 - Diapositive
Lesdoelen:
Ik kan / weet:
zelfstandige werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden herkennen.
aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden herkennen en gebruiken.
Slide 2 - Diapositive
Werkwoorden
Werkwoorden in een zin geven aan wat het onderwerp is of doet. Een werkwoord geeft ook aan welke toestand of handeling centraal staat in de zin.
Er kunnen meer werkwoorden in één zin staan.
Slide 3 - Diapositive
Zelfstandig werkwoord (zww)
Een zww geeft een
handeling
aan ('iets doen').
Als er
één werkwoord
in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zelfstandige werkwoord.
Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.
Er staat altijd maar
1 zww
in de zin.
Het zww is
onmisbaar
voor de zin.
Slide 4 - Diapositive
Mama
versiert
de kamer.
Ik
voetbal
het allerliefste met mijn vrienden.
Slide 5 - Diapositive
Hulpwerkwoord (hww)
Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
Een hww staat
nooit alleen
in een zin.
Slide 6 - Diapositive
Het hulpwerkwoord (hww)
Trucjes:
Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de persoonsvorm (pv) altijd het hulpwerkwoord.
Slide 7 - Diapositive
hulpwerkwoord (hww)
Jan heeft gefietst.
hww: heeft
zww: gefietst
Slide 8 - Diapositive
Koppelwerkwoord (kww)
Als een zin gaat over iets
zijn
of
worden
, (naamwoordelijk gezegde) en er staat maar één werkwoord, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).
Een kww koppelt een
eigenschap
aan het onderwerp.
Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het kww altijd achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord.
Slide 9 - Diapositive
De kww zijn:
zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
De volgende kww komen minder vaak voor:
heten
dunken
voorkomen
Slide 10 - Diapositive
Iemand DOET iets
- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS iets
- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord
Slide 11 - Diapositive
Wat is het zww?
Ik wil ooit een keer parachutespringen!
A
ooit
B
wil
C
keer
D
parachutespringen
Slide 12 - Quiz
Wat is het hww?
Als je wil schaatsen, moet het echt wel harder vriezen!
A
wil, schaatsen
B
wil, moet
C
schaatsen, vriezen
D
schaatsen, moet
Slide 13 - Quiz
Wat is het kww?
Hij is altijd blij geweest.
A
is
B
blij
C
geweest
D
is geweest
Slide 14 - Quiz
Aanwijzend voornaamwoord
(aanw.vnw)
wijst iets aan ->
Die
mountainbike
kan voor een zn staan ->
Dat
meisje
kan alleen staan ->
Deze
vulpen is mooier dan
die
.
Let op!
Geen aanw.vnw -> woorden die plaats of richting aangeven ( daar, daarheen, daarover, daarlangs.)
Slide 15 - Diapositive
Aanwijzend voornaamwoord
(aanw.vnw)
Meest voorkomende:
deze, die, dat, dit
Ook nog:
zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde
Slide 16 - Diapositive
Wat is het aanw.vnw?
Ik weet niet of ik dit boek leuk vind.
A
of
B
vind
C
dit
D
niet
Slide 17 - Quiz
Wat is het aanw.vnw?
Lees je nou alweer hetzelfde boek?
A
nou
B
boek
C
alweer
D
hetzelfde
Slide 18 - Quiz
Vragend voornaamwoord
(vr.vnw)
Meestal aan begin van een vraag.
-> Naar
welke
film ben je geweest?
Of aan begin van een zin die gemaakt is van een vraag.
-> Monica vroeg met
wie
ik gisteren naar de film ben geweest.
Let op!
Geen vr.vnw -> waar, wanneer, hoe.
Slide 19 - Diapositive
Vragend voornaamwoord
(vr.vnw)
Meest voorkomende:
wie, wat, welk(e), wat voor (een)
Slide 20 - Diapositive
Wat is het vr. vnw.?
Weet je al welk boek je gaat lezen?
A
weet
B
gaat
C
welk
D
lezen
Slide 21 - Quiz
Wat is het vr. vnw.?
Wat voor dier is dat?
A
voor
B
dat
C
wat voor
D
is
Slide 22 - Quiz
Onbepaald voornaamwoord
(onbep.vnw)
Duidt een persoon of een zaak aan.
Is wel vaag, het zegt niet precies wie of wat bedoelt wordt.
-> Er was vanmiddag
iemand
aan de telefoon die jou
iets
wou vragen.
Let op!
Drie lastige gevallen
Slide 23 - Diapositive
Onbepaald voornaamwoord
(onbep.vnw)
Drie lastige gevallen
Het woord
je
= onbep.vnw als het
men
betekent
-> Zulke goedkope schaatsen kun
je
maar beter niet kopen.
Wat =
onbep.vnw als het
iets
betekent
-> Heb je nog
wat
gekocht bij de Primark?
Het =
onbep.vnw als het niet naar iets verwijst, maar
tijd, weersomstandigheden
of
sfeer
weergeeft.
->
Het
is vier uur en
het
is buiten guur.
Slide 24 - Diapositive
Onbepaald voornaamwoord
(onbep.vnw)
Meest voorkomend:
iemand, niemand, iedereen, men (= je), het, (zo)iets, niets, alles, wat, elk(e), ieder(e), iedereen, menig(e), menigeen, ene, (een) zekere, een of ander(e).
Slide 25 - Diapositive
Wat zijn de onbep.vnw?
In die winkel kun je bijna alles kopen.
A
bijna alles
B
alles kopen
C
je, alles
D
kun je
Slide 26 - Quiz
Wat is het onbep.vnw
Niemand durfde de docent tegen te spreken.
A
tegen
B
niemand
C
durfde
D
spreken
Slide 27 - Quiz
Huiswerk week 1
Grammatica woordsoorten
H4 (blz. 120 + 121) opdr. 1, 2, 4 en 6
+
H5 (blz. 150-151) 1 t/m 4
Ma 11-1-2021:
huiswerk inleveren via Teams - opdrachten
Vrijdag online vragenmoment (vrijwillig)
Slide 28 - Diapositive
0
Slide 29 - Vidéo
Slide 30 - Vidéo
Slide 31 - Vidéo
Slide 32 - Vidéo
OEFENEN: Ik word bekeken
word = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord
Slide 33 - Quiz
OEFENEN:
Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord
Slide 34 - Quiz
OEFENEN:
Ik zwem graag baantjes.
Zwem = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord
Slide 35 - Quiz
OEFENEN:
Bas wordt later piloot.
wordt = .....
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
Slide 36 - Quiz
OEFENEN:
De banaan heeft bruine plekken.
heeft = .....
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
koppelwerkwoord
Slide 37 - Quiz
OEFENEN:
Ze blijft een apart geval.
blijft = .....
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord
Slide 38 - Quiz
OEFENEN:
We hebben met elkaar gewandeld.
gewandeld = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord
Slide 39 - Quiz
OEFENEN:
Frits blijft een vervelend mannetje.
blijft =
A
Zelfstandig werkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Koppelwerkwoord
Slide 40 - Quiz
OEFENEN: Vul het correcte vnw in.
Er kwam ..... Jansen aan de deur.
A
die
B
ene
C
deze
D
welke
Slide 41 - Quiz
OEFENEN: Benoem het vnw.
Ik moet IEMAND om hulp vragen.
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
onbep.vnw
Slide 42 - Quiz
OEFENEN: Benoem het vnw.
WAT vind jij eigenlijk van de opmerking van Jan?
____
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
onbep.vnw
Slide 43 - Quiz
Plus de leçons comme celle-ci
Grammatica woordsoorten hoofdstuk 1 t/m 6 zoals op de toets wordt gevraagd
Juin 2023
- Leçon avec
18 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
T2 woordsoorten opstart
Janvier 2024
- Leçon avec
46 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2
zinnen bouwen
Avril 2023
- Leçon avec
13 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
3H Grammatica woordsoorten herhaling klas 1 en 2
Février 2021
- Leçon avec
32 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Gr. Woordsoorten: Aanw., vr. en onbep.vnw.
Avril 2020
- Leçon avec
29 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
a1c - woordsoorten H1 t/m H5
Mars 2022
- Leçon avec
27 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Woordsoorten
Décembre 2017
- Leçon avec
13 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
week 10 - hww / kww / zww
Mars 2024
- Leçon avec
16 diapositives
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2