H3.1 Hoe betaal je? (deel 2)

1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
  • Directe ruil:
  • Je ruilt een product tegen een ander product (zonder geld te gebruiken)
  • Indirecte ruil:
  • Je ruilt goederen of diensten met behulp van een ruilmiddel (geld)
Vraag 2
Blz 72

Slide 2 - Diapositive

Soorten geld
3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
  • 1. Chartaal geld

  • -> alle munten en bankbiljetten die consumenten en bedrijven bezitten (niet banken)
  • 2. Giraal geld
  • -> tegoeden die mensen en bedrijven op hun betaalrekening hebben

Vraag 5
blz 73

Slide 3 - Diapositive

3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
  • Let op!
  • * Giraal geld kun je zonder kosten en direct omzetten in chartaal geld
  • * Giraal geld kun je overmaken naar een andere bankrekening
Geld op een spaarrekening is dus geen giraal geld (je kunt het niet direct opnemen of overboeken naar de betaalrekening van iemand anders)

Slide 4 - Diapositive

3 Functies van geld
  • 1. Ruilmiddel
  • -> je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld
  • 2. Rekenmiddel
  • -> je kunt de waarde van verschillende producten met elkaar vergelijken
  • 3. Spaarmiddel
  • -> je geeft een deel van je inkomen niet uit, zodat je het later kunt gebruiken
3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
Rekenvraag 1
blz 94
Rekenvraag 4
blz 94

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Lien

3.1 Hoe betaal je? (deel 2)
Deze les:
  • Het saldo op je bankafschrift
  • Creditcard

Slide 7 - Diapositive

3.1 Hoe betaal je? (deel 2)
Saldo:
het bedrag dat op je bankrekening staat
DEB = debetsaldo:
het is een negatief saldo -> de bank heeft geld van jou te goed
CR = creditsaldo:
het is een positief saldo -> je hebt geld tegoed van de bank

Slide 8 - Diapositive

  • Hieronder zie je een deel van een bankafschrift.
  • Er is geld bijgekomen en afgegaan.
2.1 Pinpas of portemonee? (deel 1)
Als het beginsaldo €105,25 was, hoeveel is dan het nieuwe saldo?
Hoeveel is er afgegaan?
Hoeveel is er bijgekomen?

Slide 9 - Diapositive

3.1 Hoe betaal je? (deel 2)
Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een creditsaldo heeft van €523,80
  • Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen
  • Haar salaris is overgemaakt (€126,40)
  • Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25)
  • Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.




523,80 - 125 - 99 + 126,40 - 25 = 401,20
Haar nieuwe saldo is €401,20 credit

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

3.1 Hoe betaal je? (deel 2)
Creditcard
  • Je moet minimaal 18 jaar zijn
  • De creditcard maatschappij schiet het geld voor
  • Betalingen (schuld) wordt elke maand van je bankrekening afgeschreven
  • Of je betaald over langere tijd terug 
  • Je betaald rente!!
  • Wordt veel gebruikt voor online betalingen



Slide 12 - Diapositive

Aan het werk!
Maken:
t/m opgave 15
Samenvatting invullen en overnemen
Lezen:
heel paragraaf 3.2

Slide 13 - Diapositive

Rekenopgaven
3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
85,25 - 70 - 37,50 = -22,25
Debetsaldo €22,25
3a
25 + 110 - 90,25 = €44,75
2
-22,25 - 15 + 50 = 12,75
Creditsaldo €12,75
3b

Slide 14 - Diapositive