H3.1 (deel 2)

1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
Directe ruil:
Je ruilt een product tegen een ander product (zonder geld te gebruiken)
Indirecte ruil:
Je ruilt goederen of diensten met beulp van een ruilmiddel (geld)
Vraag 2

Slide 2 - Diapositive

Soorten geld
  1. chartaal geld
  2. giraal geld
chartaal geld:
Tastbaar geld in de vorm van munten en bankbiljetten die de mensen in hun portemonnee, thuis of in de kassa hebben
Giraal geld:
Niet-tastbaar geld dat mensen op hun betaalrekening hebben

3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
  • giraal geld kun je zonderkosten en direct omzetten in chartaal geld
  • giraal geld kun je overmaken naar een andere bankrekening
Geld op een spaarrekening is dus geen giraal geld (je kunt het niet direct opnemen of overboeken naar de betaalrekening van iemand anders)
Vraag 5

Slide 3 - Diapositive

3 Functies van geld
  1. Ruilmiddel
  2. Rekenmiddel
  3. Spaarmiddel
Ruilmiddel -> 
je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld
Rekenmiddel:
je kunt de waarde van verschillende producten met elkaar vergelijken
spaarmiddel:
je geeft een deel van je inkomen niet uit, zodat je het later kunt gebruiken
3.1 Hoe betaal je? (deel 1)

Slide 4 - Diapositive

Rekenopgaven
3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
Vraag 1
Vraag 4

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Lien

3.1 Hoe betaal je? (deel 2)
Deze les:
  • Het saldo op je bankafschrift
  • Creditcard

Slide 7 - Diapositive

3.1 Hoe betaal je? (deel 2)
Saldo:
het bedrag dat op je bankrekening staat
DEB = debetsaldo:
het is een negatief saldo -> de bank heeft geld van jou te goed
CR = creditsaldo:
het is een positief saldo -> je hebt geld tegoed van de bank

Slide 8 - Diapositive

3.1 Hoe betaal je? (deel 2)
Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een creditsaldo heeft van €523,80
  • Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen
  • Haar salaris is overgemaakt (€126,40)
  • Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25)
  • Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.




523,80 - 125 - 99 + 126,40 - 25 = 401,20
Haar nieuwe saldo is €401,20 credit

Slide 9 - Diapositive

3.1 Hoe betaal je? (deel 2)
Creditcard
  • Je moet minimaal 18 jaar zijn
  • De creditcard maatschappij schiet het geld voor
  • Betalingen (schuld) wordt elke maand van je bankrekening afgeschreven
  • Of je betaald over langere tijd terug 
  • Je betaald rente!!
  • Wordt veel gebruikt voor online betalingen



Slide 10 - Diapositive

Aan het werk!
Maken:
t/m opgave 15
Samenvatting invullen en overnemen
Lezen:
heel paragraaf 3.2

Slide 11 - Diapositive

Rekenopgaven
3.1 Hoe betaal je? (deel 1)
85,25 - 70 - 37,50 = -22,25
Debetsaldo €22,25
3a
25 + 110 - 90,25 = €44,75
2
-22,25 - 15 + 50 = 12,75
Creditsaldo €12,75
3b

Slide 12 - Diapositive