Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Wat doen we vandaag?
Herhaling stof vorige week
leerdoelen week 50
Interactieve instructie leerdoelen week 50
kerstviering (11.18u)
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen vorige week
Ik kan uitleggen wat redekundig ontleden is.
Ik kan de volgende zinsdelen herkennen in een zin:
1. persoonsvorm;
2. onderwerp;
3. het werkwoordelijk gezegde;
4. lijdend voorwerp;
5. meewerkend voorwerp;
6. bijwoordelijke bepaling.
Ik kan zelf zinnen maken met bovenstaande zinsdelen.
Slide 2 - Diapositive
Ontleed onderstaande zin en benoem: pv, ow, wg, lv, mv en bwb Een soepje van zoete aardappels heeft mijn oma inmiddels vrij vaak klaargemaakt voor haar lieve man.
Slide 3 - Question ouverte
Ontleed onderstaande zin en benoem: pv, ow, wg, lv, mv en bwb Gisteren zou ik met mijn beste vriendin naar huis gaan fietsen via het voetbalveld en het winkelcentrum Leidsche Rijn.
Slide 4 - Question ouverte
Noteer van onderstaande zin de pv, ow wg, lv, mv en bwb.
Ayla bood haar oma zondagmiddag een koekje aan.
Slide 5 - Question ouverte
Leerdoelen week 50
Ik kan uitleggen wat een samengestelde zin is.
Ik kan uitleggen wat de begrippen hoofdzin, bijzin, onderschikking en nevenschikking betekenen.
Ik kan in een samengestelde zin de hoofdzin en de bijzin benoemen en voegwoorden herkennen.
Slide 6 - Diapositive
Samengestelde zinnen (les 30)
Een zin met één persoonsvorm is een enkelvoudige zin.
Een zin met twee persoonsvormen is een samengestelde zin.
Om erachter te komen of een zin enkelvoudig of samengesteld is, zet je de zin in een andere tijd.
Ik ga naar huis, want ik moet huiswerk maken.
Slide 7 - Diapositive
Is onderstaande zin een enkelvoudige of samengestelde zin? Ik geef mijn moeder een kus en daarna fiets ik naar school.
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 8 - Quiz
Is onderstaande zin een enkelvoudige of samengestelde zin? Ik wil heel graag echt goed kunnen schaken.
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 9 - Quiz
Samengestelde zinnen (les 30)
Als een samengestelde zin uit twee even belangrijke delen bestaat, is het een samenstelling van twee hoofdzinnen.
Als beide delen niet even belangrijk zijn, bestaat de samenstelling uit een hoofdzin en een bijzin.
In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp direct naast elkaar.
In een bijzin staat er een zinsdeel tussen de persoonsvorm en het onderwerp in.
Slide 10 - Diapositive
Samengestelde zinnen (les 35)
Younes slaapt en hij snurkt heel hard.
pv's = slaapt en snurkt
Zin 1
pv = slaapt
ow= Younes
Zin 2
pv = snurkt
ow = hij
2 hoofdzinnen, want de pv en ow staan naast elkaar.
Younes krijgt een cadeau, omdat hij zijn kamer heeft opgeruimd.
pv's = krijgt en heeft
Zin 1
pv = krijgt
ow = Younes
Zin 2
pv= heeft
ow = hij
zin 1 = hoofdzin, want pv en ow staan naast elkaar
zin 2= bijzin, want pv en ow staan niet naast elkaar.
Slide 11 - Diapositive
Samengestelde zinnen (les 30)
Een samengestelde zin van twee hoofdzinnen noem je nevenschikkend.
Een samengestelde zin van een hoofd- en een bijzin noem je onderschikkend.
Slide 12 - Diapositive
Schrijf van onderstaande samengestelde zin de persoonsvormen en onderwerpen op.
Het heeft hard geregend, waardoor er overal plassen liggen.
Slide 13 - Question ouverte
Schrijf van onderstaande samengestelde zin de persoonsvormen en onderwerpen op.
Josje wil wel naar voetbal, maar zij mag niet van haar moeder.
Slide 14 - Question ouverte
Wat is de samenstelling van onderstaande zin?
Ik eet geen pindasaus, want ik heb een pinda-allergie.
A
hoofdzin-hoofdzin (HZ-HZ)
B
hoofdzin-bijzin (HZ-BZ)
C
bijzin-hoofdzin (BZ-HZ)
Slide 15 - Quiz
Wat is de samenstelling van onderstaande zin? Ik eet het allerliefste een patatje met pindasaus, omdat ik nu eenmaal van lekker eten houd.
A
hoofdzin-hoofdzin (HZ-HZ)
B
hoofdzin-bijzin (HZ-BZ)
C
bijzin-hoofdzin (BZ-HZ)
Slide 16 - Quiz
Leerdoelen week 50
Ik kan uitleggen wat een samengestelde zin is.
Ik kan uitleggen wat de begrippen hoofdzin, bijzin, onderschikking en nevenschikking betekenen.
Ik kan in een samengestelde zin de hoofdzin en de bijzin benoemen en voegwoorden herkennen.
Slide 17 - Diapositive
Tips voor het zelf maken van zinnen
In het Nederlands hebben alle werkwoorden een aantal rollen dat ze bij zich kunnen hebben.
Met een chique woord noem je dat 'valentie'.
Om erachter te komen hoeveel rollen een werkwoord heeft, doe je het volgende: je gebruikt de termen iets en/of iemand.
Slide 18 - Diapositive
Tips voor het zelf maken van zinnen
een voorbeeld:
Het werkwoord 'lopen' heeft één rol.
IEMAND loopt.
De man loopt = een hele zin.
Slide 19 - Diapositive
Tips voor het zelf maken van zinnen
een voorbeeld:
Het werkwoord 'koken' heeft twee rollen.
IEMAND kookt IETS.
De vrouw kookt het avondeten = een hele zin.
Slide 20 - Diapositive
Tips voor het zelf maken van zinnen
een voorbeeld:
Het werkwoord 'geven' heeft drie rollen.
IEMAND geeft IETS aan IEMAND
Oma geeft een cadeau aan haar kleinkind.
Slide 21 - Diapositive
Tips voor het zelf maken van zinnen
kies een werkwoord
controleer hoeveel rollen het werkwoord heeft en gebruik hierbij alleen de woorden IEMAND / IETS / AAN of VOOR IEMAND
Slide 22 - Diapositive
Tips voor het zelf maken van zinnen
heeft een werkwoord één rol -> alleen een onderwerp
heeft een werkwoord twee rollen -> onderwerp en lijdend voorwerp
heeft een werkwoord drie rollen -> onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
de zinsdelen 'pv', 'wg' en 'bwb' staan hier los van.
Slide 23 - Diapositive
Tips voor het zelf maken van zinnen
heeft een werkwoord één rol -> alleen een onderwerp
heeft een werkwoord twee rollen -> onderwerp en lijdend voorwerp
heeft een werkwoord drie rollen -> onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
de zinsdelen 'pv', 'wg' en 'bwb' staan hier los van.
Slide 24 - Diapositive
Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'fietsen'?
A
1
B
2
C
3
Slide 25 - Quiz
Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'slaan'?
A
1
B
2
Slide 26 - Quiz
Hoeveel rollen heeft het werkwoord 'poetsen'?
A
1
B
2
Slide 27 - Quiz
Maak een zin met daarin een persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
Slide 28 - Question ouverte
Maak een zin met de volgende zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp en bijwoordelijke bepaling.