4MA Herhaling criminaliteit 2020

Criminaliteit
4MA 
Herhaling §1, 2, 4 en 5
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Criminaliteit
4MA 
Herhaling §1, 2, 4 en 5

Slide 1 - Diapositive

Wat is waar over 'asociaal gedrag'?
A
je houdt geen rekening met anderen
B
het gaat om ongeschreven regels
C
het is altijd strafbaar
D
wat het gedrag inhoudt staat beschreven in het wetboek van Strafrecht

Slide 2 - Quiz

Wat is een ander woord voor een 'strafbaar feit'?
A
Overtreding
B
Delict
C
Misdrijf
D
asociaal gedrag

Slide 3 - Quiz

Bij een overtreding krijg je een strafblad
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een misdrijf?
A
Iets stelen in de winkel
B
Zonder licht op de fiets
C
Door rood fietsen

Slide 5 - Quiz

Je krijgt een strafblad na een misdrijf, wat kan een gevolg zijn?

Slide 6 - Question ouverte

Er is een overval gepleegd op de Doner Kebab zaak
Geef een materieel en een immaterieel gevolg?

Slide 7 - Question ouverte

Wanneer ben je geen verdachte?
A
Als je iets steelt met vrienden
B
Als je een overtreding begaat
C
Als je een misdrijf pleegt
D
Als je veroordeelt bent door een rechter

Slide 8 - Quiz

Wat is een voorbeeld van tijdsgebonden criminaliteit?
A
Vroeger was overspel strafbaar
B
In Amerika is het toegestaan om wapens in bezit te hebben
C
In Indonesie staan hoge straffen op drugshandel

Slide 9 - Quiz

Wat is een voorbeeld van plaatsgebonden criminaliteit?
A
Sinds een jaar is het strafbaar om te appen op de fiets
B
In China bestaat de doodstraf nog

Slide 10 - Quiz

Je durft niet meer alleen over straat en je hebt 's nachts nachtmerries
A
Materiële gevolgen
B
Immateriële gevolgen

Slide 11 - Quiz

Wat betekent sociale controle?
A
De mensen houden elkaar niet in de gaten
B
Mensen houden elkaar wel in de gaten
C
Je ouders bepalen alles voor je

Slide 12 - Quiz

Als er meer sociale controle is in de wijk, is de pakkans ...?
A
kleiner
B
groter

Slide 13 - Quiz

Er zijn heel veel nieuwe wetsregels. Op welk gebied zijn er veel nieuwe regels bijgekomen?
A
Fraude
B
Internet / hacken
C
diefstal

Slide 14 - Quiz

Risicofactoren
Maatschappelijke omstandigheden
Schooluitval
Spijbelen
Leven in grote stad
Groepsdruk
Kleine pakkans
Individualisme
Psychische stoornis
Minder sociale controle
Slechte vrienden
Slechte opvoeding
Minder strenge normen
Vrijehdi
biologische factoren

Slide 15 - Question de remorquage

Wat mag de politie niet doen?
A
Je zomaar oppakken
B
Fouilleren
C
Arresteren
D
Aanhouden

Slide 16 - Quiz

Mag jij iemand staande houden als hij/zij een strafbaar feit pleegt?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Om je huis te doorzoeken heeft de politie een apart huiszoekingsbevel nodig.
2. Als je verdachte bent van een verkeersovertreding, mag de politie je ook fouilleren.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 18 - Quiz

Als je bent aangehouden voor een overtreding schrijft de …………. een proces-verbaal.

Wat is weggelaten in deze zin?
A
officier van justitie
B
rechter
C
politie
D
getuige

Slide 19 - Quiz

Als je na een licht misdrijf meewerkt met bureau Halt dan:
A
schrijft de politie geen proces-verbaal
B
komt er geen rechtszaak
C
geeft de rechter een lichtere straf
D
volgt er een schikking door de officier van justitie

Slide 20 - Quiz

De officier van justitie zal een zaak seponeren als:
A
de verdachte ontkent
B
de verdachte meteen het misdrijf bekent
C
de politie te weinig bewijzen heeft
D
de verdachte liever niet vervolgd wil worden

Slide 21 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. De officier van justitie bepaalt of een verdachte vervolgd wordt.
2. Alleen bij een overtreding kan de officier van justitie seponeren.
A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 22 - Quiz

Welke rol heeft de officier van justitie tijdens de rechtszaak?
A
De rechtszaak leiden
B
De verdachte verdedigen
C
Het vonnis (de straf) bepalen
D
De schuld van de verdachte bewijzen

Slide 23 - Quiz

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Een getuige mag tijdens een rechtszaak liegen.
2. In de aanklacht staat het vonnis van de rechter.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 24 - Quiz

Iemand komt het meest in aanmerking voor tbs als zij
A
in blinde woede haar man heeft vermoord
B
weigert haar belasting te betalen
C
tijdens de rechtszaak liegt
D
bedrijven voor miljoenen euro’s heeft opgelicht

Slide 25 - Quiz

Samenvatting (sleep naar de juiste plek)
Een rechtszaak begint met een                            van de gegevens. Als alles klopt, leest de officier van justitie de                              voor. Hierin staat waar de verdachte van beschuldigd wordt. Daarna worden vragen gesteld. Eerst aan de verdachte en daarna aan de                           . Na de ondervragen eist de officier een                     . De advocaat, die de verdachte                           , probeert de rechter ervan te overtuigen een lagere straf de geven. De rechter bepaalt uiteindelijk de straf, dit is het                           .

aanklacht
controle
getuige
straf
verdedigt
vonnis
helpt
uitspraak

Slide 26 - Question de remorquage

Wie zit waar?
bode
parket-politie
publiek
getuige
slachtoffer
pers
advocaat
verdachte
officier van jusitie
rechter(s)
griffier

Slide 27 - Question de remorquage

Slide 28 - Question de remorquage

Met welk gevoel ga je richting de PTA toets?
A
Gaat goed komen!
B
Ik weet het zo net nog niet ...
C
Dit wordt helemaal niks...
D
Het wordt lastig, maar ik denk dat het wel gaat lukken

Slide 29 - Quiz

Wat kan ik nog doen om je te helpen bij de voorbereiding?

Slide 30 - Carte mentale

Slide 31 - Diapositive

Wat bedoelen we met 'eens een dief altijd een dief'?
A
Mensen blijven je, na je straf, behandelen als crimineel
B
Crimineel gedrag is aangeleerd
C
Als de pakkans laag is, wordt er meer crimineel gedrag vertoond

Slide 32 - Quiz

Welke risicofactoren zijn er die de kans op crimineel gedrag vergroten? (5!)

Slide 33 - Question ouverte