Woordenschat metaforen metonymie

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Metafoor: je noemt beeld en je bedoelt object

Vergelijking: twee zaken die op elkaar lijken:

beeld en object

Voorbeeld:

Nadat hij zich in zijn vinger had gesneden, bloedde hij als een rund.

Personificatie

Je stelt een levenloos ding voor als een levend persoon.

Het schip danste op de golven

Onze moestuin snakt naar een beetje water

Oranje heeft gewonnen

In heb een Van Gogh aan de muur

Doe mij nog maar een glas

Je noemt een deel (Latijn: ‘pars’), maar je bedoelt het geheel (Latijn: ‘totum’): de neuzen tellen; dit heet een pars pro toto; 

Je noemt het geheel in plaats van een deel: Nederland verloor met 3-0; : totum pro parte

Je noemt de plaats/ruimte, maar je bedoelt degenen die er zijn: het hele hotel werd ziek; 

Je noemt de producent, maar je bedoelt het product: een Samsung; 

Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon: die hinkepoot;

Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp: Zij won goud op de sprint; 

Je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud: Ik lust nog wel een bordje;

een aardrijkskundige naam, 

Je noemt maar je bedoelt het product dat daarvandaan komt: Slochteren levert de regering veel geld op.