Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Lezen en Schrijven
Slide 1 - Diapositive
Alinea
Een alinea is een tekstgedeelte dat bestaat uit zinnen die bij elkaar horen. Ze horen bij elkaar omdat ze over hetzelfde deelonderwerp gaan. Een alinea bestaat voorkeurshalve niet uit één of twee zinnen.
Slide 2 - Diapositive
Tekstsoorten
Er zijn verschillende tekstsoorten en deze kunnen een ander doel hebben. Voorbeelden van tekstsoorten zijn:
Soms wil een schrijver dat je iets te weten komt. Hij geeft je dus informatie over een bepaald onderwerp.
Voorbeelden van tekstsoorten die informatief zijn:
krantenbericht, verslag van een sportwedstrijd, folder
Slide 4 - Diapositive
Instrueren
Soms wil een schrijver dat je weet hoe je iets moet doen. Hij geeft in stappen uitleg hoe je een bepaalde taak moet aanpakken. Je volgt dan een instructie.
Voorbeelden van tekstsoorten zijn:
hoofdstuk uit een leerboek, recept, gebruiksaanwijzing
Slide 5 - Diapositive
Activeren
Een schrijver kan proberen je overhalen iets te doen. Hij wil je in beweging brengen, dus activeren.
Voorbeelden van tekstsoorten zijn:
reclametekst, uitnodiging, advertentie
Slide 6 - Diapositive
Overtuigen
De schrijver wil zijn mening geven en deze onderbouwt hij met argumenten. Hij wil daarmee bereiken dat jij zijn mening overneemt.
Voorbeelden van tekstsoorten:
recensie (beoordeling) van film, boek of cd
Slide 7 - Diapositive
LET OP!
De tekstdoelen overtuigen en overhalen worden vaak door elkaar gehaald. Onthoud dat een schrijver je pas probeert over te halen als hij wil dat je iets gaat doen. Dit kun je vaak zien aan woorden zoals: koop nu, word lid, doneer geld, abonneer je nu, kom langs enz.
Bij overtuigen gaat het slechts om het onderbouwen van een mening in de hoop dat jij hetzelfde gaat denken, maar je hoeft geen echte actie te ondernemen.
Slide 8 - Diapositive
Amuseren
De schrijver wil je vermaken met zijn tekst.
Voorbeelden van tekstsoorten:
verhaal, strip
Slide 9 - Diapositive
Mening en argumenten
Als een schrijver een mening geeft, dan onderbouwt hij deze met argumenten. Hij geeft dus aan WAAROM hij die mening heeft. Dus niet: Ik vind school stom, omdat ik er niets aan vind.
Maar: Ik vind school stom, omdat je zo lang achter elkaar moet stilzitten en opletten. Bij de eerste zin herhaal je slechts je mening in andere woorden. In de tweede zin zeg je echt waarom je die mening hebt.
Slide 10 - Diapositive
Bronnen
Als je een tekst leest, dan komt deze ergens vandaan: uit de krant, van een bepaalde website of uit een tijdschrift.
De bron staat meestal onderaan de tekst. Het internet is geen bron, een specifieke website wel. De bibliotheek is ook geen bron, maar een specifiek boek wel. Een persoon kan ook een bron zijn.