Cette leçon contient 31 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 17 min
Éléments de cette leçon
Oefentoets Lezen par. 1 en par. 2
Slide 1 - Diapositive
Paragraaf 1 Onbekende woorden
Slide 2 - Diapositive
1. Wat is een omschrijving? [1p]
A. de uitleg van een onbekend woord
B. een woord waarvan je de betekenis
niet kent
C. twee woorden met (ongeveer)
dezelfde betekenis
1. A
Slide 3 - Diapositive
2. Wat kun je niet doen om een synoniem te zoeken? [1p]
A. Kijken of het synoniem in de zin voor of na het
moeilijke woord staat.
B. Kijken of het synoniem in dezelfde zin staat.
C. Kijken of het synoniem staat na het woord zoals.
2. C
Slide 4 - Diapositive
Gebruik bij de volgende vragen bron 1 Achter
de schermen. Lees de tekst.
Slide 5 - Diapositive
3. Noteer de voorbeelden van verschillende
figuren die in alinea 1 genoemd worden.
[1p]
3. heksen, piraten en prinsessen
Slide 6 - Diapositive
4.Welk synoniem voor ‘scènes’ staat in alinea 1? [1p]
A. figuren
B. toneelstukjes
C. toveren om
4. B
Slide 7 - Diapositive
5. Welke twee dingen doet de kleedster volgens de tekst? [1p]
A. De kleedster gaat op zoek naar de ideale outfit.
B. De kleedster laadt de kleding in de auto.
C. De kleedster verzamelt alle kleding.
D. De kleedster zorgt ervoor dat iedereen er perfect uitziet.
5. B C
Slide 8 - Diapositive
6. Noteer de omschrijving voor het onderstreepte woord ‘breakdown’ [1p]
6. Dit is een schema waarin staat welke acteurs meespelen, hoe ze eruitzien en welke bijzonderheden er zijn.
Slide 9 - Diapositive
7. Wie gaat op zoek naar de ideale outfit voor
alle acteurs en actrices? [1p]
A. de grimeur
B. de kleedster
C. de kledingontwerpster
7. C
Slide 10 - Diapositive
8. In de tekst worden voorbeelden genoemd van dingen die een grimeur verzamelt voor het neerzetten van de typetjes. Noteer drie voorbeelden. [1p].
8. pruiken, neuzen en make-up
7. C
Slide 11 - Diapositive
9. In alinea 4 staat: De grimeur staat tijdens de opnames met zijn kwast in de aanslag. Wat betekent ‘staat in de aanslag’? [1p]
A. staat klaar
B. staat lang
C. staat mooi
9. A
8. pruiken, neuzen en make-up
7. C
Slide 12 - Diapositive
10. Noteer zelf een omschrijving voor een ‘grimeur’. [2 pt]
10. iemand die ervoor zorgt dat iedereen t er er echt uitziet. Iemand die de mensen opmaakt/ schminkt..
Slide 13 - Diapositive
11. Welk woord past in de zin? [2p]
De koning was (……) toen hij het goede nieuws hoorde.
A. verheugd
B. ontstemd
C. verbolgen
De kinderen hadden …….. op het plein wie de tikker moest zijn.
A. onenigheid
B. de neiging
C. onmiddellijk
Slide 14 - Diapositive
Het was ……………duidelijk hoe ik deze taak moest maken.
A. onmiddellijk
B. prettig
C. verleidelijk
In de klas maakten wij…………………. om de les goed te kunnen begrijpen
A. onenigheid
B. notities
C. smoothies
11. A A A B.
Slide 15 - Diapositive
11. A A A B
Slide 16 - Diapositive
Paragraaf 2 Het onderwerp van een tekst
Slide 17 - Diapositive
12. Als je wilt weten wat het onderwerp van een tekst is, welke vraag moet je dan stellen? [1p]
A. Waarom is deze tekst geschreven?
B. Waarover gaat deze tekst?
C. Wat vind ik van deze tekst?
D. Wie heeft deze tekst geschreven?
12. B
Slide 18 - Diapositive
13. Kies het juiste woord. Als je oriënterend leest, dan lees je ook de …. alinea van de tekst. [1p]
A. eerste
B. tweede
C. laatste
13. A
Slide 19 - Diapositive
Gebruik voor de volgende vragen bron 2 Inbreker blijkt een robotstofzuiger. Lees de tekst oriënterend.
Slide 20 - Diapositive
14. Noteer de titel van de tekst. [1p]
14. Inbreker blijkt een robotstofzuiger
Slide 21 - Diapositive
15. Wat is het onderwerp van de tekst? [2p]
A. geschrokken mensen in kast
B. inbreker steelt robotstofzuiger
C. vastzittende robotstofzuiger
15. C
Slide 22 - Diapositive
Lees de tekst helemaal.
16. Welk synoniem voor ’stel’ (al. 1) staat er in alinea 2? [1p]
16. koppel
Slide 23 - Diapositive
17. Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde. Schrijf de nummers achter elkaar op. [2p]
1. rare geluiden en gebonk
2. verstoppen in kast
3. agenten zien geen inbreker
4. klemzittende robotstofzuiger
5. politie bellen
17. 4, 1, 2, 5, 3 (1,2 5,3, 4)
koppel
Slide 24 - Diapositive
18. Welke twee zinnen zijn waar? [2p]
A. Deze robotstofzuiger deed al heel lang goed zijn werk.
B. Deze robotstofzuiger had een naam gekregen van de man.
C. Een robotstofzuiger kan uit zichzelf door de kamer bewegen.
D. Een robotstofzuiger maakt altijd bonkende geluiden.
18. B C
Slide 25 - Diapositive
19. Welke zin kun je het best gebruiken als je in het kort moet vertellen waar de tekst over gaat? [2p]
A. Amerikaans stel zit vast in de kast, omdat ze bang zijn voor een inbreker.
B. De politie moest middenin de nacht komen, omdat een stofzuiger stuk was.
C. Mensen dachten dat er een inbreker was, maar het was een robotstofzuiger.
19. C
Slide 26 - Diapositive
20. Boven alinea 4 staat het tussenkopje Verwarring. Leg uit waarom dit tussenkopje goed past bij deze alinea.[2p]
20. Het tussenkopje Verwarring past goed bij alinea 4, omdat het gaat over een stofzuiger die verward werd met een inbreker. Dat gebeurde dus al eerder.
Slide 27 - Diapositive
21. Wat betekenen de woorden A en B? Schrijf de woorden over
en zet het juiste cijfer achter het woord. Je houdt drie betekenissen over. [1p]
A antiquair
B hysterisch
1. boete, bekeuring
2. enorm
3. iemand die handelt in antiek
4. jong, kinderlijk gezicht
5. overdreven enthousiast
Boven alinea 4 staat het tussenkopje Verwarring. Leg uit waarom dit tussenkopje goed past bij deze alinea.[2p]
20. Het tussenkopje Verwarring past goed bij alinea 4, omdat het gaat over een stofzuiger die verward werd met een inbreker. Dat gebeurde dus al eerder.