Fictie: blok 1-3

Fictie 
blok 1-3

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Fictie 
blok 1-3

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
-Aan het eind ven de les kun je de volgende begrippen uitleggen, herkennen en het verschil tussen de begrippen benoemen: 
fictie, non-fictie, realistisch, niet-realistisch, genres, hoofdpersonen, bijfiguren, helper, tegenstander, 

-Aan het eind van de les kun een personage beschrijven a.h.v. uiterlijk, kenmerken, karaktereigenschappen en (onderlinge) relaties. 

Slide 2 - Diapositive

Personages

hoofdpersoon:

karakter, uiterlijk, geslacht, naam, hobby's, gebreken

bijpersonen:  wel kenmerken, niet zo uitgebreid

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Perspectief

het uitgangspunt van de verteller:

-ik-verteller 

-hij/zij verteller (personale verteller)

-onzichtbare of alwetende verteller (auctoriale verteller)

Slide 5 - Diapositive

ik-perspectief
Het ik-perspectief is het vertelperspectief waarbij je het verhaal vanuit de hoofdpersoon meeleest. Een voorbeeld van een ik-verteller is de trilogie van Suzanne Collins: De hongerspelen. Hier beleef je het verhaal vanuit de hoofdpersoon Katniss Everdeen.

Slide 6 - Diapositive

hij/zij-perspectief
De schrijver schrijft het verhaal in de hij/zij-vorm en volgen we deze zonder zelf actief deel te nemen aan het verhaal. De meeste boeken zijn vanuit dit vertelperspectief geschreven. De verteller is NIET alwetend en begrijpt een situatie of keuze soms ook niet. Deze vertelvorm lijkt het meest op een film: je ziet het personage, maar ziet de wereld niet vanuit zijn ogen. 
Net als bij het ik-perspectief kun je bij deze vertelvorm alleen de gedachten van je hoofdpersoon weten, de rest van de personages zie je enkel van buitenaf.

Slide 7 - Diapositive

onzichtbare of alwetende verteller 
Hij doet niet mee in het verhaal en kent alle gevoelens en gedachten van de personages in het verhaal. Hij heeft een helikopterview. Dat haalt wel een hoop spanning uit het verhaal. Tegenwoordig wordt de auctoriale verteller niet echt meer gebruikt. In de Middeleeuwen werd deze wel gebruikt. Dat komt omdat de meeste verhalen verteld werden. De toehoorder moest aan de hand meegenomen worden, om de aandacht vast te houden. Dat doet de auctoriale (alwetende) verteller.

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Vanuit welk perspectief is het fragment op de vorige dia geschreven?
A
ik-perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
alwetende verteller
D
geen van allen

Slide 10 - Quiz

Zomer in Wentworth, Ohio. Oh boy, zie je het voor je? Zomer, hier in Poplar Street, die dwars door die befaamde, gebleekte Amerikaanse droom loopt, met de geur van hotdogs in de lucht en de uit elkaar gebarsten papieren hulzen van het vuurwerk van de Vierde Juli nog overal in de goot.

(…)
Het leven is zoals je het alleen maar kunt dromen, met Chevrolets op de opritten en biefstukken die in de koelkast liggen te wachten tot ze aan het begin van de avond op de barbecue achter in de tuin worden gelegd (en zou er appeltaart zijn voor dessert? Wat denk je?).

Zomer in Wentworth, Ohio. Oh boy, zie je het voor je? Zomer, hier in Poplar Street, die dwars door die befaamde, gebleekte Amerikaanse droom loopt, met de geur van hotdogs in de lucht en de uit elkaar gebarsten papieren hulzen van het vuurwerk van de Vierde Juli nog overal in de goot.
(…)
Het leven is zoals je het alleen maar kunt dromen, met Chevrolets op de opritten en biefstukken die in de koelkast liggen te wachten tot ze aan het begin van de avond op de barbecue achter in de tuin worden gelegd (en zou er appeltaart zijn voor dessert? Wat denk je?).
                                                                   De regelaars van Stephen King


Slide 11 - Diapositive

Vanuit welk perspectief is het fragment op de vorige dia geschreven?
A
ik-perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
alwetende verteller
D
geen van allen

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Diapositive

Vanuit welk perspectief is het fragment op de vorige dia geschreven?
A
ik-perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
alwetende verteller
D
geen van allen

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Vanuit welk perspectief is het fragment op de vorige dia geschreven?
A
ik-perspectief
B
hij/zij-perspectief
C
alwetende verteller
D
geen van allen

Slide 16 - Quiz

Sfeer

Met woorden wordt de sfeer besproken door bijv.
het weer, de plaats waar het zich afspeelt of het tijdstip.
Ook plaatjes in het boek kunnen een bepaalde sfeer oproepen.


Slide 17 - Diapositive

Tijd

Tijd in de geschiedenis, de historische tijd:

Dat weet je uit dingen die je tegenkomt, bijv. bijvoorbeeld in een Middeleeuws verhaal kunnen geen computers voorkomen.

Tijdsvolgorde van het verhaal:

Is het verhaal precies op volgorde verteld ->chronologisch
zijn er vooruitblikken of terugkijkmomenten -> flash forward, flash back.


Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Fictie kan bestaan uit realistisch fictie en niet-realistisch fictie.
Bovenstaande uitspraak is
A
niet waar
B
waar
C
weet ik niet

Slide 20 - Quiz

Fictie lees je om iets te weten te komen en non-fictie lees je voor je plezier.

Bovenstaande uitspraak is:
A
niet waar
B
weet ik niet
C
waar

Slide 21 - Quiz

Voorbeelden van fictie zijn
A
leesboeken
B
krant
C
strips
D
films

Slide 22 - Quiz

Voorbeelden van non-fictie zijn:
A
toneelstukken
B
kranten
C
autobiografieën
D
schoolboeken

Slide 23 - Quiz

Een bijpersoon speelt een minder belangrijke rol in een verhaal.
Bovenstaande uitspraak is
A
waar
B
niet waar
C
ik heb geen idee

Slide 24 - Quiz

In een verhaal krijg je veel informatie van/over de hoofdpersoon.
Bovenstaande uitspraak is
A
ik heb geen idee
B
waar
C
niet waar

Slide 25 - Quiz

Fictie 3.1

Wisselingen van tijd en plaats:
-Een verhaal wordt bijna nooit chronologisch verteld: in een verhaal vindt je een terugblik of ook wel flashback genoemd.
-Je kunt ook vooruitblikken. Dit heet een flashforward
-Als er veel of grote wisselingen van tijd plaatsvinden, heeft een verhaal een niet-chronologische volgorde. 

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Wat zag je in het fragment?
A
een flashback
B
een flashforward

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Vidéo

Wat zag je in het fragment?
A
een flashback
B
een flashforward

Slide 30 - Quiz