Eindles examen

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Een eindexamen Nederlands duurt 120 minuten. Hoe ga jij dit examen indelen? 1. Welke volgorde? 2.Hoeveel tijd besteedt je aan lezen en hoeveel aan schrijven?

Slide 2 - Question ouverte

Teksten (1 t/m 4)

Slide 3 - Carte mentale

De kernzin...
A
De belangrijkste zin van de alinea
B
De zin waarin de voorbeelden en uitleg staan
C
Staat altijd in het begin van een alinea
D
is slechts een zin in de hele tekst

Slide 4 - Quiz

In het examen krijg je twee soorten teksten: artikel en advertentie. Hoe herken je het artikel? / welke kenmerken heeft het artikel?

Slide 5 - Question ouverte

In het examen krijg je twee soorten teksten: artikel en advertentie. Hoe herken je de advertentie? / welke kenmerken heeft een advertentie?

Slide 6 - Question ouverte

Bij een zinsgedeelte citeer ik ...
A
De hele zin van begin tot eind.
B
Het deel van de zin dat ik moet benoemen letterlijk
C
De hele zin zonder regelnummers
D
Letterlijk de hele zin

Slide 7 - Quiz

Citeer de volgende zin - regelnummer 12 en 13:
Deze tip geldt natuurlijk voor meerdere vakken, maar is bij uitstek van belang bij Nederlands, en vooral bij het onderdeel tekstverklaren.

Slide 8 - Question ouverte

Om overzicht te creëren bij een lange tekst, doe ik een aantal dingen, voordat ik aan de vragen begin. Welke dingen zijn dat?

Slide 9 - Question ouverte

Een tekst met 12 alinea's heeft .... (aantal) kernzinnen
A
1
B
10
C
12
D
14

Slide 10 - Quiz

Een tekst met 12 alinea's heeft ... (aantal) hoofdgedachte.
A
1
B
10
C
12
D
14

Slide 11 - Quiz

Signaalwoorden die passen bij een tegenstelling zijn ...

Slide 12 - Question ouverte

Als ik meer woorden gebruik in mijn antwoord dan gevraagd ...
A
Krijg ik toch punten als mijn antwoord juist is
B
Krijg ik nul punten
C
Kijkt de beoordelaar naar inhoud tot aan het maximaal aantal woorden
D
Krijg ik een half punt aftrek

Slide 13 - Quiz

Signaalwoorden die passen bij een opsomming zijn ...

Slide 14 - Question ouverte

Schrijven
(e-mail, brief of artikel)

Slide 15 - Carte mentale

De slotgroet van een zakelijke e-mail is...
A
Geachte,
B
Met Vriendelijke Groet,
C
Hartelijke groet,
D
Met vriendelijke groet,

Slide 16 - Quiz

Herschrijf de zin correct:
ik ben kaatje de wit en schrijf deze brief omdat ik informatie van jou wil

Slide 17 - Question ouverte

Welke onderdelen staan er in de inleiding van een e-mail of brief?

Slide 18 - Question ouverte

Het onderwerp van een schrijfopdracht is...
A
Kort en bondig, 3-5 woorden.
B
Een hele zin
C
Kort en maximaal 3 woorden.
D
Altijd een vraag

Slide 19 - Quiz

De titel van mijn artikel mag een vraag zijn
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Hoe is de opbouw van een artikel?

Slide 21 - Question ouverte

Welk tekstdoel heeft een artikel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Amuseren

Slide 22 - Quiz

Welk antwoord is juist geschreven in een zakelijke e-mail?
A
Ik ontvang u graag op woensdag om 13.00 uur.
B
Ik ontvang u graag op woensdag om 13:00u.
C
Ik ontvang u graag op woensdag om een uur
D
Ik ontvang u graag op woensdag om 13:00 uur.

Slide 23 - Quiz

Welk antwoord is juist geschreven in een artikel?
A
6 leerlingen zijn gevraagd antwoord te geven.
B
Zes leerlingen zijn gevraagd om antwoord te geven.

Slide 24 - Quiz

Welk antwoord is juist geschreven in een artikel?
A
Ik hoor graag z.s.m. van jou.
B
Ik hoop zo snel mogelijk iets te horen van je.
C
Ik wil een snelle reactie krijgen.
D
Ik hoor graag zo binnen drie dagen van u.

Slide 25 - Quiz

Welke aanhef is correct?
A
Beste heer de vries,
B
Beste mevrouw De Vries,
C
Beste meneer De vries,
D
Beste meneer/mevrouw,

Slide 26 - Quiz

Als ik een onderwerp formuleer in een e-mail moet altijd het kernwoord erin staan. Welke onderwerpsregel is juist?
A
Gastles op school over vapen
B
Informatie over vapen
C
Uitnodiging gastles vapen
D
Vapen is slecht

Slide 27 - Quiz

Wanneer gebruik ik een komma in een schrijfopdracht?

Slide 28 - Question ouverte

Slide 29 - Lien