Vaardigheden leerjaar 1

• Geschiedenis
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

Vaardigheden Leerjaar 1

Aan het einde van deze les:

- Is je kennis over alle vaardigheden tot nu toe opgefrist.

- Weet je wat je moet kennen en kunnen voor de vaardighedentoets.

- Pas je je kennis van de vaardigheden toe in oefen opdrachten.

Vaardigheden Geschiedenis leerjaar 1

1. Tijdvakken.

2. prehistorie / historie.

3. primaire en secundaire bronnen.

4. geschreven en ongeschreven bronnen.

5. invalshoeken.

6. feit en mening.

7. gebondenheid aan tijd en plaats.

8. betrouwbaarheid van bronnen.

9. hoe geef je antwoord op een vraag?

Vaardigheid 1:  De 10 Tijdvakken.

Leer de namen van de tijdvakken en de jaartallen.

1. jager-verzamelaars en boeren

2. Grieken en Romeinen

10 tijdvakken

Vaardigheid 2: Prehistorie en historie

Historie = geschiedenis , pre= voor

Prehistorie, voor de geschiedenis, voordat mensen  schrift kenden.

Historie begint vanaf het moment dat mensen schrift gaan gebruiken.

Prehistorie

historie

vaardigheid 3: primaire en secundaire bronnen.

primaire bron: een bron die gemaakt is in de tijd waarover het informatie geeft. Komt uit de tijd zelf, ooggetuige, de bron was er bij.

Secundaire bron: een bron die gemaakt is na de tijd waarover het informatie geeft. De bron is dus later gemaakt, informatie uit de tweede hand, via-via.

primair

secundair

Vaardigheid 4: geschreven en ongeschreven bronnen

geschreven bron: een bron die schrifttekens bevat.

ongeschreven bron: een bron die geen schrifttekens bevat.

geschreven

ongeschreven

Vaardigheid 5: Oorzaak, gevolg, aanleiding

oorzaak: geeft aan waarom of waardoor iets

gebeurt. De achterliggende redenen

gevolg: datgene dat gebeurd na de oorzaak.

aanleiding: is de belangrijkste oorzaak voor een

gebeurtenis. De reden waarom iets NU gebeurt, op dit moment.

Vaardigheid 5: Invalshoeken

Economisch: hoe verdienen mensen geld, hoe voorzien ze in hun levensonderhoud?

Politiek: wie heeft de macht? Wie bepaalt de regels?

Sociaal: hoe leven mensen samen? Welke verschillende groepen bestaan er in de samenleving?

Cultureel: normen en waarden, gewoontes, eten, kleding, kunst.

Vaardigheid 6: Feit en mening

feit: is iets dat we kunnen controleren

mening: iets wat een persoon vindt, persoonsgebonden en kan dus veranderen.

Vaardigheid 7: Gebondenheid aan tijd en plaats

Wat we nu gewoon vinden, vonden ze vroeger bijzonder

Wat we hier gewoon vinden, vinden ze ergens anders bijzonder

Vaardigheid 8: Betrouwbaarheid van   bronnen

1. Wanneer is de bron gemaakt?

2. Hoe is de maker van de bron aan zijn informatie gekomen?

3. Wat is de bedoeling van de maker van de bron?

Vaardigheid 9: Hoe geef je antwoord op een vraag?

1. Neem de vraag over in je antwoord

2.Wanneer er 2 dingen worden gevraagd moet je ook twee antwoorden geven

3. Geef duidelijk aan wat je bedoelt

Hoe kun je leren voor de toets?

- Lees nog eens de hoofdstukken uit je boek door zodat je weet waar de toets over gaat.

- Deze lessonUp

Noteer de namen en de jaartallen bij de plaatjes van de tijdvakken.

Noteer de namen en de jaartallen bij de plaatjes van de tijdvakken.

Noteer de namen en de jaartallen bij de plaatjes van de tijdvakken.

Noteer de namen en de jaartallen bij de plaatjes van de tijdvakken.

Opdracht 2: 1p
Leg het verschil tussen historie en prehistorie uit.

Opdracht 3: 2p

Is dit een bron uit de historie of uit de prehistorie? Leg je antwoord uit.

Geef van elke bron aan of het gaat om een geschreven of een ongeschreven bron. Leg telkens je antwoord uit.
(2p per goed antwoord met uitleg)

Geef van elke bron aan of het gaat om een geschreven of een ongeschreven bron. Leg telkens je antwoord uit.

Geef van elke bron aan of het gaat om een geschreven of een ongeschreven bron. Leg telkens je antwoord uit.

Geef van elke bron aan of het hier gaat om een primaire of een secundaire bron. Leg telkens je antwoord uit.
(2p per goed antwoord met uitleg)

Geef van elke bron aan of het hier gaat om een primaire of een secundaire bron. Leg telkens je antwoord uit.

Geef van elke bron aan of het hier gaat om een primaire of een secundaire bron. Leg telkens je antwoord uit.

1. Julius Caesar roept zich zelf uit tot dictator voor het leven.
2. Julius Caesar marcheert met zijn troepen naar Rome.

1. Zin 1 is de oorzaak zin 2 het gevolg
2. Zin 1 is het gevolg zin 2 is de oorzaak

1. Bonifatius hakt een heilige Donar boom om van de Germanen.
2. Bonifatius wordt vermoord door boze Germanen.

1. Zin 1 is de oorzaak zin 2 het gevolg
2. Zin 1 is het gevolg zin 2 is de oorzaak

1. Columbus ontdekt Amerika.
2. Midden- en Zuid-Amerika worden geteisterd door ziektes die de Europeanen meebrengen.

1. Zin 1 is de oorzaak zin 2 het gevolg
2. Zin 1 is het gevolg zin 2 is de oorzaak

1. Ik maak geen huiswerk en leer niet voor mijn toetsen
2. Ik haal een onvoldoende.

1. Zin 1 is de oorzaak zin 2 het gevolg
2. Zin 1 is het gevolg zin 2 is de oorzaak

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

Op veel plaatsen in Drenthe kun je overblijfselen van de hunebedden vinden. Sommige van de gebruikte stenen wegen meer dan twintigduizend kilo. Voor de bouw werden ze geselecteerd op vorm en kleur. Hoe groter, hoe mooier het hunebed. 

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Lees de bron. Je wilt iets te weten komen over de zoon van koning Clovis, is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit.

Bekijk de bron. Je wilt weten hoe Karel de Grote eruit zag. Is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit.

Lees de bron. Je wilt weten hoe Karel de Grote eruitzag. Is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit

Leg uit dat deze afbeelding een goed voorbeeld is van gebondenheid aan tijd en plaats. (let op je manier van antwoord geven)

Leg uit dat deze afbeelding een goed voorbeeld is van gebondenheid aan tijd en plaats. (let op je manier van antwoord geven)
(onder de afbeelding: kopen van een aflaat)

In de eerste steden werden tempels gebouwd en priesters aangesteld

1. Economisch
2. Politiek
3. Cultureel
4. Sociaal

Door de overgang van jagen-verzamelen naar landbouw gingen mensen in grotere groepen bij elkaar wonen.

1. Economisch
2. Politiek
3. Cultureel
4. Sociaal

Het schrift werd uitgevonden om bijvoorbeeld bij te houden hoeveel producten boeren hadden geleverd.

1. Economisch
2. Politiek
3. Cultureel
4. Sociaal