Vaardigheden leerjaar 1 met oefentoets

• Geschiedenis
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

Vaardigheden Leerjaar 1

Vaardigheden Geschiedenis leerjaar 1

1. Geschiedenis/ verleden.

2. prehistorie / historie

3. primaire en secundaire bronnen.

4. geschreven en ongeschreven bronnen.

5. oorzaak, gevolg en aanleiding.

6. feit en mening.

7. gebondenheid aan tijd en plaats

8. betrouwbaarheid van bronnen.

9. Tijdvakken.

Noteer de namen en de jaartallen bij de plaatjes van de tijdvakken.

Noteer de namen en de jaartallen bij de plaatjes van de tijdvakken.

Noteer de namen en de jaartallen bij de plaatjes van de tijdvakken.

Noteer de namen en de jaartallen bij de plaatjes van de tijdvakken.

Opdracht 2: 1p
Leg het verschil tussen historie en prehistorie uit.

Opdracht 3: 2p

Is dit een bron uit de historie of uit de prehistorie? Leg je antwoord uit.

Geef van elke bron aan of het gaat om een geschreven of een ongeschreven bron. Leg telkens je antwoord uit.
(2p per goed antwoord met uitleg)

Geef van elke bron aan of het gaat om een geschreven of een ongeschreven bron. Leg telkens je antwoord uit.

Geef van elke bron aan of het gaat om een geschreven of een ongeschreven bron. Leg telkens je antwoord uit.

Geef van elke bron aan of het hier gaat om een primaire of een secundaire bron. Leg telkens je antwoord uit.
(2p per goed antwoord met uitleg)

Geef van elke bron aan of het hier gaat om een primaire of een secundaire bron. Leg telkens je antwoord uit.

Geef van elke bron aan of het hier gaat om een primaire of een secundaire bron. Leg telkens je antwoord uit.

1. Julius Caesar roept zich zelf uit tot dictator voor het leven.
2. Julius Caesar steekt de Rubicon over en marcheert met zijn troepen naar Rome.

1. Zin 1 is de oorzaak, zin 2 het gevolg
2. Zin 1 is het gevolg, zin 2 is de oorzaak

1. Willem van Oranje leidt een opstand tegen het katholieke Spanje.
2. Willem van Oranje wordt vermoord door een fanatieke katholiek in delft.

1. Zin 1 is de oorzaak, zin 2 het gevolg
2. Zin 1 is het gevolg, zin 2 is de oorzaak

1. Bonifatius hakt een heilige Donar boom om van de Germanen.
2. Bonifatius wordt vermoord door rovende Friezen.

1. Zin 1 is de oorzaak, zin 2 het gevolg
2. Zin 1 is het gevolg, zin 2 is de oorzaak

1. Columbus ontdekt Amerika.
2. Midden- en Zuid-Amerika worden geteisterd door ziektes.

1. Zin 1 is de oorzaak, zin 2 het gevolg
2. Zin 1 is het gevolg, zin 2 is de oorzaak

1. Ik maak geen huiswerk en leer niet voor mijn toetsen
2. Ik haal een onvoldoende.

1. Zin 1 is de oorzaak, zin 2 het gevolg
2. Zin 1 is het gevolg, zin 2 is de oorzaak

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Geef van de volgende beschrijvingen aan of het om een mening gaat of een feit.

1. Een mening
2. Een feit

Lees de bron. Je wilt iets te weten komen over de zoon van koning Clovis, is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit.

Bekijk de bron. Je wilt weten hoe Karel de Grote eruit zag. Is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit.

Lees de bron. Je wilt weten hoe Karel de Grote eruitzag. Is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit

Leg uit dat deze afbeelding een goed voorbeeld is van gebondenheid aan tijd en plaats. (let op je manier van antwoord geven)

Leg uit dat deze afbeelding een goed voorbeeld is van gebondenheid aan tijd en plaats. (let op je manier van antwoord geven)
(onder de afbeelding: kopen van een aflaat)