Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Welkom
Pen
Schrift
BiNaS
Rekenmachine
Slide 1 - Diapositive
Planning
Een paar vraagjes...
Planning komende periode
Herhaling lesstof 4VWO
-> Meerdere lessen...
Slide 2 - Diapositive
Verwachtingen dit jaar
Slide 3 - Carte mentale
Welke onderwerpen vind je lastig?
Slide 4 - Question ouverte
Welke onderwerpen vind je leuk?
Slide 5 - Question ouverte
Waar zie je het meest tegen op?
Slide 6 - Question ouverte
SE's dit jaar
Slide 7 - Diapositive
Herhaling
a.d.h.v. vragen
Fluisterend overleggen met je buur mag
Antwoorden bespreken we meteen
Basis voor dit jaar
Slide 8 - Diapositive
Soort mengsel:
Berust op verschil in:
Filtreren
Indampen
Adsor-
beren
Extraheren
Destilleren
Suspensie
Oplossing
Oplossing, Gasmengsel
Deeltjes- grootte
Mengsel vaste stoffen
Vloeistof- mengsel
Kookpunt
Oplosbaar-heid
Aanhechting
Kookpunt
Slide 9 - Question de remorquage
Atoombouw
Een Atoom bestaat uit:
protonen
neutronen
elektronen
Slide 10 - Diapositive
Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
lading
plaats
1+
verwaarloosbaar
proton
neutron
elektron
kern
kern
geen
1-
elektronen-wolk
1,0u
1,0u
massa
Slide 11 - Question de remorquage
Atoombouw
Een Atoom bestaat uit:
protonen
neutronen
elektronen
Slide 12 - Diapositive
Atoombouw
Een Atoom bestaat uit:
protonen
neutronen
elektronen
Slide 13 - Diapositive
Hoeveel protonen, neutronen en elektronen heeft Na ?
A
11 protonen
10 elektronen
12 neutronen
B
11 protonen
11 elektronen
12 neutronen
C
12 protonen
12 elektronen
12 neutronen
D
12 protonen
11 elektronen
12 neutronen
Slide 14 - Quiz
Een isotoop is ...
A
...een atoom met hetzelfde aantal protonen, maar een verschillend aantal neutronen.
B
...een atoom met hetzelfde aantal elektronen, maar een verschillend aantal neutronen.
C
...een atoom met hetzelfde aantal neutronen, maar een verschillend aantal elektronen.
D
...een atoom met hetzelfde aantal neutronen, maar een verschillend aantal protonen.
Slide 15 - Quiz
Atoombouw
Isotoop is hetzelfde atoomsoort, maar kan verschillende hoeveelheid neutronen hebben. Hierdoor is het massagetal verschillend
Slide 16 - Diapositive
Hoeveel neutronen heeft het isotoop Al-28?
A
13
B
14
C
15
D
16
Slide 17 - Quiz
N-14 heeft 7 protonen en 7 neutronen. C-14 heeft 6 protonen en 8 neutronen. N-14 en C-14 zijn isotopen
A
ja
B
nee
Slide 18 - Quiz
Hoeveel verschillende isotopen van chloor komen in de natuur voor?
A
2
B
4
C
6
D
17
Slide 19 - Quiz
Atoommassa en molecuulmassa
Slide 20 - Diapositive
Waarom is de atoommassa meestal geen geheel getal?
Slide 21 - Question ouverte
Wat is de atoommassa van Fosfor
A
15,0 u
B
15,0 g
C
30,97 u
D
30,97 g
Slide 22 - Quiz
De eenheid van molecuulmassa is...
A
"u" óf "mol"
B
"u" óf "g"
C
"u" óf "mol/g"
D
"u" óf "g/mol"
Slide 23 - Quiz
Wat is de molecuulmassa van water?
A
18,016 u
B
17,008 u
C
16,00 u
D
1,008 u
Slide 24 - Quiz
Wat is de molecuulmassa van zuurstof?
A
16,00 u
B
15,999 u
C
31,998 u
D
32,00 u
Slide 25 - Quiz
Atoommassa en molecuulmassa
Slide 26 - Diapositive
Wat is de molaire massa van
(NH4)2SO4
A
96,09 g/mol
B
113,01 g/mol
C
132,14 g/mol
D
167,14 g/mol
Slide 27 - Quiz
Molaire massa (M) / Molmassa
Massa van 1 mol deeltjes in gram
Gelijk aan de molecuulmassa
Eenheid in: ofwel: g / mol
Rekenen:
m = massa in gram n = hoeveelheid stof in mol
Of in verhoudingstabel...
g⋅mol−1
M=nm
Slide 28 - Diapositive
Hoeveel gram is 3,80 mol koolstofdioxide?
Geef antwoord in het juiste significantie
Slide 29 - Question ouverte
Hoeveel mol is 12 gram NaCl?
Slide 30 - Question ouverte
Hoeveel mol is 25 gram magnesiumchloride?
Slide 31 - Question ouverte
Je lost 1,42 mol glucose op in 3,50 liter water.
Bereken de molariteit van de oplossing.
Slide 32 - Question ouverte
Hoeveel mol water ontstaat er bij de verbranding van 6,2 mol waterstof?
2H2+1O2→2H2O
Slide 33 - Question ouverte
Hoeveel mol SO3 ontstaat als er 4 mol O2 heeft gereageerd?
Slide 34 - Question ouverte
Hoeveel gram Al heb je nodig om 9,00 mol Cl2 te laten reageren?
Slide 35 - Question ouverte
Stoffen en geleiding
Slide 36 - Diapositive
Een moleculaire stof bestaat uit..
A
niet-metaal atomen
B
metaal-atomen
C
niet metaal atoom en een metaal atoom
D
uit atomen
Slide 37 - Quiz
Welke stof is geen moleculaire stof?
A
H2O
B
C6H12O6
C
Fe2O3
D
CO
Slide 38 - Quiz
Welke van de onderstaande stoffen is een zout?
A
HCl
B
KCl
C
Cl2
D
K
Slide 39 - Quiz
Geleidt in vaste en vloeibare fase
Geleidt alleen in vloeibare fase
Geleidt niet
Sn
Cu
Zn
SnCl2 (tinchloride)
C18H36O2 (Kaarsvet)
I2 (Jood)
NaCl (keukenzout)
Slide 40 - Question de remorquage
Wat is de covalentie van koolstof (C)?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 41 - Quiz
Wat is de covalentie van zwavel (S)?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 42 - Quiz
Hoeveel atoombindingen zitten er in een stikstofmolecuul?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 43 - Quiz
Welke binding bevindt zich tussen de moleculen van zuurstof (gas)
A
vdWaals binding
B
molecuulbinding
C
apolaire atoombinding
D
geen binding
Slide 44 - Quiz
Maakt deze stof waterstofbruggen?
A
Ja
B
Nee
Slide 45 - Quiz
Zet de moleculen op volgorde van oplopend kookpunt. Zoek de kookpunten niet op, maar verklaar aan de hand van de structuurformule en betrokken bindingstypen.
CH4 (methaan), C2H6 (ethaan), CH3OH (methanol)
A
methaan, ethaan, methanol
B
ethaan, methaan, methanol
C
methanol, ethaan, methaan
D
methanol, methaan, ethaan
Slide 46 - Quiz
welke structuurformule is gelijk aan deze:
A
B
C
D
Slide 47 - Quiz
Sleepvraag 1
Sleep de stoffen in het juiste vak. Wat kun je weten op basis van de molecuulformule...?