H4, lezen, tekstvebanden/signaalwoorden, hv1

Lezen
Tekstverbanden en signaalwoorden
Lezen h4
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,3

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lezen
Tekstverbanden en signaalwoorden
Lezen h4

Slide 1 - Diapositive

Schrijf drie dingen op
die je van de vorige les onthouden hebt.

Slide 2 - Carte mentale

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn
  • heb je geoefend met het herkennen tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 3 - Diapositive

Lesplanning

  • Korte activiteit over woordenschat
  • Wat weet je al?
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 4 - Diapositive

Mooie spreekwoorden

Slide 5 - Diapositive

Schrijf een spreekwoord of uitdrukking op die jij mooi of leuk vindt.

Slide 6 - Question ouverte

Wat wordt er bedoeld met kernzinnen?

Slide 7 - Carte mentale

Hoe bepaal je het onderwerp van een tekst
en welke leesmanier gebruik je daarbij?

Slide 8 - Carte mentale

Wat doe je bij globaal lezen en wanneer gebruik je die leesmanier?

Slide 9 - Carte mentale

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst en
wat moet je daarvoor lezen?

Slide 10 - Carte mentale

Bij woordenschat h3 en h4 heb je geleerd dat
je in een tekst naar woorden kan zoeken om een
VOORBEELD en TEGENSTELLING
te kunnen vinden.

Schrijf van elk van de woordraadstrategieën zo'n woord op.

Slide 11 - Carte mentale

Wat denk je dat er bedoeld wordt
met de woorden
'tekstverbanden' en 'signaalwoorden'?

Slide 12 - Carte mentale

Tekstverbanden - signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. Dit doet hij om de tekst goed leesbaar er overzichtelijk te houden. Als een tekst niet lekker leest, dan stopt de lezer vaak met lezen.

Ze helpen je bij het beantwoorden van vragen en het schrijven van goede zinnen en teksten. 
Het scheelt je tijd bij een toets en uiteindelijk bij je schoolexamens en examens
Je kan ze gebruiken bij alle teksten, dus ook voor al je andere schoolvakken



Slide 13 - Diapositive

Tekstverbanden - signaalwoorden
Kennen = leerwerk (je moet het echt uit je hoofd kennen, bijvoorbeeld door flitskaartjes te maken): tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden
Kunnen= oefenen van wat je geleerd hebt
- toepassing = een tekstverband kunnen herkennen tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's
- toepassen = aan signaalwoorden kunnen zien bij welk tekstverband ze horen
- inzicht = zelf een tekstband kunnen aanbrengen door signaalwoorden te gebruiken tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's


Slide 14 - Diapositive

Tekstverband - signaalwoord
Tekstverband = het verband van een tekst
--> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
Signaalwoorden = een woord dat een signaal geeft
--> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

Slide 15 - Diapositive

Tekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden
• chronologisch verband



• opsommend


• tegenstellend


• toelichtend (voorbeeld)





Verbindingswoorden/signaalwoorden
• voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, later, nu, vervolgens,  terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort --> ook jaartallen en data!

• ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen

• maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

• zo, als, zoals, denk aan, neem nou, bijvoorbeeld




Slide 16 - Diapositive

Alvast aan het werk?

  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je hoes gaat over het scherm van je laptop
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen uit je leesboek of werken aan een ander vak (niet op de laptop!)

Blz. 102 t/m 105, lezen 4, startopdracht  en opdracht 1 
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Niet af = huiswerk



    Slide 17 - Diapositive

    Functies tekstdelen
    Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de
    interesse van de lezer wekken. Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
    • een gebeurtenis beschrijven;
    • een mening over het onderwerp geven;
    • een vraag over het onderwerp stellen.
    Midden: gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
    Slot: de schrijver rondt de tekst af. Dit kan op veel manieren,
    bijvoorbeeld:
    • de belangrijkste informatie uit de tekst kort samenvatten;
    • een conclusie trekken;
    • de vraag uit de inleiding beantwoorden


    Vaak hebben ze een vaste structuur!

    Slide 18 - Diapositive

    Inleiding
    In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn meerdere manieren om dat te doen. Een schrijver kan:

    • het onderwerp van de tekst noemen
    • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen
    • een probleem noemen
    • een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen
    • iemands persoonlijke ervaring vertellen
    • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.



    Slide 19 - Diapositive

    Slot
    In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. Een schrijver kan:

    • een samenvatting geven
    • een conclusie trekken
    • antwoord geven op een belangrijke vraag
    • de oplossing voor een probleem geven
    • een advies geven of een oproep doen

    Slide 20 - Diapositive

    Slide 21 - Vidéo

    Welke is niet goed?
    A
    In een inleiding wordt het onderwerp genoemd.
    B
    In een inleiding staat een samenvatting.
    C
    In een inleiding maakt de schrijver je nieuwsgierig.
    D
    In een inleiding kan een leuk verhaaltje staan.

    Slide 22 - Quiz

    Welke is niet goed?
    A
    In het midden staan deelonderwerpen.
    B
    In het middenstuk wordt er meer over het onderwerp verteld.
    C
    In het middenstuk zijn de kernzinnen het belangrijkst.
    D
    In het middenstuk heeft elke alinea een deelonderwerp.

    Slide 23 - Quiz

    Welke is niet goed?
    A
    In het slot kan een samenvatting staan.
    B
    In het slot kan een conclusie staan.
    C
    In het slot kan nieuwe informatie staan.
    D
    In het slot kan je de hoofdgedachte vinden.

    Slide 24 - Quiz

    Hoofdzaak of bijzaak
    1. De belangrijkste zaken in een tekst noem je de hoofdzaken
    2. Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden noem je bijzaken.
    3. Hoofdzaken staan vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding of het slot!

    Slide 25 - Diapositive

    Kernzin - alinea
    • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
    • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
    • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
    • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
    • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zi



    Slide 26 - Diapositive

    Kernzin
    Voorbeelden plaats kernzin in de alinea

    Mevrouw Hooi houdt veel van koffie. Zij drinkt zeker zes koppen koffie per dag en het liefst Nespresso. Koffie van vers gemalen bonen vindt zij ook lekker. Dan wel het liefst van Australian.

    De vorige lessen hebben de leerlingen gewerkt aan woordenschat h3 en h4. Daar zat een link in naar lezen h4; de signaalwoorden of verbindingswoorden voor woordraadstrategieën.  Daardoor beginnen de leerlingen beter voorbereid aan lezen h4.

    Slide 27 - Diapositive

    Slide 28 - Vidéo

    Waar staat de kernzin?
    1. Onze zalen zijn zeer geschikt voor de bijeenkomsten die u wilt houden. 2.De vier zalen die wij hebben, kunnen door flexibele wanden geschikt gemaakt worden voor groepen van elke grootte. 3. Alle apparatuur voor het houden van presentaties is aanwezig.
    A
    zin 1
    B
    zin 2
    C
    zin 3

    Slide 29 - Quiz

    Waar staat de kernzin?
    1, Op 1 december heb ik een laptop bij u besteld. 2. Dat is nu twee weken geleden en ik heb nog niets ontvangen. 3. Ook reageert u niet op mijn telefoontjes en e-mails. 4. Daarom annuleer ik mijn bestelling.
    A
    zin 1
    B
    zin 2
    C
    zin 3
    D
    zin 4

    Slide 30 - Quiz

    Onderwerp- oriënterend lezen 
    • Geeft aan waar de tekst over gaat; het onderwerp
    • Je kunt het vaak met één of enkele woorden zeggen.


    Om het onderwerp van de tekst te kunnen vinden, hoef je niet helemaal de tekst te lezen. Kijk naar:
    • de titel
    • plaatje(s) bij de tekst
    • tussenkopjes
    • andere opvallende delen
     En je leest de eerste alinea (vaak dik gedrukt of in een ander lettertype)!

    Slide 31 - Diapositive

    Deelonderwerp - globaal lezen
    Deelonderwerpen behandelen verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. 
    Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn. 

    Stappenplan
    • Zoek het onderwerp van de alinea; waar gaat deze alinea over?
    • Let op tussenkopjes in de tekst
    • Bekijk de alinea-indeling
    • Lees de eerste zin en de laatste van iedere alinea 
    • Een deelonderwerp is steeds een 'nieuw' aspect van het onderwerp
    • Lees niet te snel, neem de tijd


    Slide 32 - Diapositive

    Hoofdgedachte
    Lezen: de hoofdgedachte
    • De hoofdgedachte is een (door jezelf bedachte) samenvatting in één zin.
    • De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.


    Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:
    • Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp? 
    • De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
    • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
    --> Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

    Slide 33 - Diapositive

    Slide 34 - Vidéo

    Verschil hoofdgedachte en kernzin
    De hoofdgedachte is één mededelende zin (dus géén vraag); een samenvatting van de hele tekst in één zin
    Die moet je zelf bepalen en kan je niet uit de tekst halen.

    De kernzin is de zin die het belangrijkste  van een alinea weergeeft. Meestal de eerste of laatste zin van de alinea.
    De kernzin staat al in de tekst en kan je zo overschrijven.

    Slide 35 - Diapositive

    Tekstverbanden - signaalwoorden
    Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. Dit doet hij om de tekst goed leesbaar er overzichtelijk te houden. Als een tekst niet lekker leest, dan stopt de lezer vaak met lezen.

    Ze helpen je bij het beantwoorden van vragen en het schrijven van goede zinnen en teksten. 
    Het scheelt je tijd bij een toets en uiteindelijk bij je schoolexamens en examens
    Je kan ze gebruiken bij alle teksten, dus ook voor al je andere schoolvakken



    Slide 36 - Diapositive

    Tekstverbanden - signaalwoorden
    Kennen = kennis = leerwerk (je moet het echt uit je hoofd kennen, bijvoorbeeld door flitskaartjes te maken): tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden

    Kunnen= oefenen van wat je geleerd hebt
    - toepassing = een tekstverband kunnen herkennen tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's
    - toepassen = aan signaalwoorden kunnen zien bij welk tekstverband ze horen
    - inzicht = zelf een tekstband kunnen aanbrengen door signaalwoorden te gebruiken tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's


    Slide 37 - Diapositive

    Tekstverband - signaalwoord
    Tekstverband = het verband van de tekst
    Het verband tussen een alinea, zinnen of woorden --> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

    Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
    Signaalwoorden = een woord dat een signaal geeft --> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

    Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
    LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

    Slide 38 - Diapositive

    Tekstverbanden/signaalwoorden
    Verbanden
    • chronologisch verband



    • opsommend


    • tegenstellend


    • toelichtend (voorbeeld)





    Verbindingswoorden/signaalwoorden
    • voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, later, nu, vervolgens,  terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort --> ook jaartallen en data!

    • ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen

    • maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

    • zo, als, zoals, denk aan, neem nou, bijvoorbeeld




    Slide 39 - Diapositive

    Voorbeelden tekstverbanden - signaalwoorden
    Soms moet een school iets in het lesprogramma schrappen, omdat er een activiteit gepland staat, zoals met het schrijversbezoek.
    Omdat = redengevend --> hoeven jullie nog niet te kennen!
    Zoals = toelichtend (voorbeeld)

    Soms moet een school iets in het lesprogramma schrappen, omdat er een activiteit gepland staat, maar meestal gaan alle lessen door.
    Maar = tegenstellend

    Omdat = redengevend --> hoeven jullie nog niet te kennen!

    Slide 40 - Diapositive

    Slide 41 - Vidéo

    In welke zin staan twee signaalwoorden (voor chronologisch verband)?
    A
    Voordat je aan de les kan beginnen, moet je eerst in de LessonUp.
    B
    Meestal geeft mevrouw Hooi alleen les, maar maandag was ze samen met haar dochter.
    C
    Vandaag geeft mevrouw Hooi les aan 1b5, 1b6 en 1b7.
    D
    De leerlingen pakken hun spullen, zoals hun laptop, uit. Intussen noteert mevrouw Hooi de lescode.

    Slide 42 - Quiz

    Werk voor deze les (als er nog tijd over is)/huiswerk:
    • blz. 102 t/m 105, lezen 4, startopdracht en opdracht 1
    + nakijken en verbeteren met een andere kleur!


    Niet af = huiswerk



      timer
      10:00

      Slide 43 - Diapositive

      Ik weet wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn.
      😒🙁😐🙂😃

      Slide 44 - Sondage

      Lesdoelen behaald?
      Aan het einde van deze les kun je:
      • je weet wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn
      • je hebt geoefend met het herkennen tekstverbanden en signaalwoorden

      Slide 45 - Diapositive

      Reflectie:
      Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
      Wat kan nog iets beter?

      Slide 46 - Question ouverte

      Feedback:
      Wat vond je fijn/goed aan deze les?
      Wat zou je liever anders willen zien?

      Slide 47 - Question ouverte