Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 8 vidéos.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Het klimaat en weer in Nederland
par.1.2
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Weer
Hoe het nu is
Weer is veel dingen samen:
Atmosfeer (lucht)
Luchtvochtigheid
Neerslag (regen, sneeuw)
Temperatuur
Bewolking
Wind
Klimaat
Hoe het over een langere tijd was (jarenlang)
Een gemiddelde van de
temperatuur, luchtvochtigheid, neerslag, bewolking en wind.
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Vidéo
Weerelementen:
Temperatuur
Neerslag
Wind
Bewolkingsgraad
Slide 5 - Diapositive
📍 Klimaat Nederland
Gematigd zeeklimaat - koele zomers
- zachte winters
- hele jaar neerslag
- (zuid)westenwind
overheerst (dus over de
Noordzee, vochtige lucht)
Slide 6 - Diapositive
Klimaatgrafiek
J t/m D zijn maanden
rode lijn = temperatuur (zeeklimaat nooit onder 0, landklimaat wel!)
Blauwe staafjes = de neerslagverdeling
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Vidéo
De 5 temperatuurfactoren
Slide 9 - Diapositive
Temperatuurafactor 1:
De breedteligging
Slide 10 - Diapositive
Hoge en lage breedte
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Vidéo
Temperfatuurfactor 2
De hoogteligging
Slide 14 - Diapositive
Hoogteligging
hoe hoger hoe kouder
per 1000 meter: -6 °C kouder
De hoogteligging bepaalt de plantengroei in de bergen!
De vegetatiezones op een berg zijn afhankelijk van de hoogteligging. De boomgrens (punt waarop het te koud wordt voor bomen) ligt in de Alpen ongeveer op 1800 meter.
Slide 15 - Diapositive
Hoogteligging
Algemene regel:
Hoe hoger hoe kouder.
Per 1000 meter stijging daalt de temperatuur 6 graden.
(per 100 meter stijging 0,6 graden)
Slide 16 - Diapositive
Hoogteligging en temperatuur
Slide 17 - Diapositive
Temperatuursfactor 3:
Ligging van gebergtes
Slide 18 - Diapositive
Ligging van gebergte
Algemene regel:
Wind van zee neemt waterdamp mee, bij het gebergte stijgt de lucht, koelt af, waterdamp condenseert en dat geeft neerslag.
Algemene regel: Wind van zee brengt meer neerslag met zich mee dan wind over land.
Verder van zee zijn de temperatuurverschillen tussen zomer en winter groter dan bij zee.
Slide 25 - Diapositive
De invloed van zeeën en oceanen
Algemene regels:
1. Hoe verder van zee, hoe minder neerslag er valt. 2. Wind van zee heeft in de winter een verwarmend effect op het land en in de zomer een verkoelend effect.
3. Warme zeestromen kennen meer verdamping en hebben een verwarmend effect. Koude zeestroom heeft minder verdamping en een verkoelend effect.
Slide 26 - Diapositive
Temperatuursfactor 5:
Warmtetransport door wind en water
Slide 27 - Diapositive
Warmte transport
Niet overal evenveel warmte
tropen veel warmte
polen weinig warmte
warmte wordt door wind en water (zeestromen) getransporteerd vanaf de evenaar naar de polen.
Slide 28 - Diapositive
Slide 29 - Vidéo
Slide 30 - Vidéo
Slide 31 - Vidéo
A
Tropisch klimaat
B
Pool klimaat
C
Gematigd klimaat
D
Droog klimaat
Slide 32 - Quiz
A
Tropisch klimaat
B
Droog klimaat
C
Gematigd klimaat
D
Pool klimaat
Slide 33 - Quiz
A
Tropisch klimaat
B
Droog klimaat
C
Gematigd klimaat
D
Droog klimaat
Slide 34 - Quiz
Bij welke klimaatzone hoort deze grafiek
A
Poolklimaat
B
Tropisch klimaat
C
Het droge klimaat
D
Gematigd klimaat
Slide 35 - Quiz
Welk klimaat is dit?
A
Tropisch regenklimaat
B
Woestijnklimaat
C
Steppe klimaat
D
Toendra klimaat
Slide 36 - Quiz
Welk klimaat heeft Nederland?
A
landklimaat
B
tropisch klimaat
C
zeeklimaat
D
koud klimaat
Slide 37 - Quiz
In welk klimaat valt de meeste regen?
A
Landklimaat
B
Zeeklimaat
C
Tropisch klimaat
D
Koud klimaat
Slide 38 - Quiz
De landen in Zuid-Europa hebben een ...
A
Zeeklimaat
B
Landklimaat
C
Droog klimaat
D
Middellandse zee klimaat
Slide 39 - Quiz
Welk klimaat hoort bij dit kenmerken? Hele jaar door neerslag, zomers koel, winters zacht.
A
Landklimaat
B
Middellandse zeeklimaat
C
Zeeklimaat
D
Droog klimaat
Slide 40 - Quiz
In een tropisch klimaat wordt het nooit kouder dan...
A
15 graden
B
18 graden
C
20 graden
D
23 graden
Slide 41 - Quiz
Als de aarde niet schuin zou staan dan...
A
zou het minder hard waaien.
B
zou het in Nederland kouder zijn.
C
zouden we geen seizoenen hebben.
D
zou de zomer langer duren.
Slide 42 - Quiz
Slide 43 - Vidéo
Seizoenen zijn afhankelijk van de stand van de aarde ten opzichte van de zon. Kaartje goed onthouden voor je examen!