Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Les connecteurs
Doel: Ik ken signaalwoorden en hun verbanden
Leesvaardigheid
Slide 1 - Diapositive
Tips & tricks
Je hoeft niet alles te weten / te begrijpen
om de vraag juist te kunnen beantwoorden.
Herhaling uit de vorige lessen
Slide 2 - Diapositive
Tips & tricks
Basis:
signaalwoorden herkennen & weten wat zij aangeven
in grote lijnen begrijpen waar de tekst over gaat
voorbeelden kunnen herkennen
meningen kunnen herkennen
Herhaling uit de vorige lessen
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Kijk eerst aandachtig naar het volgende filmpje,
daarna gaan we oefenen.
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Vidéo
Oefenen met vinden hoofdgedachte
Je krijgt steeds een stukje actuele tekst om te lezen.
Daarna moet je een vraag beantwoorden.
Slide 10 - Diapositive
Lees de tekst, maak aantekeningen...
... en beantwoord op de volgende dia's de vragen:
WIE?
WAT?
WAAR?
WANNEER?
WAAROM? en HOE?
Slide 11 - Diapositive
Hoofdgedachte: WIE?
Slide 12 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAT?
Slide 13 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAAR?
Slide 14 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WANNEER?
Slide 15 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAAROM en HOE?
Slide 16 - Question ouverte
Nu toch ook even een detailvraag:
bekijk de foto en ...
...raad de betekenis van dénoncer
Slide 17 - Diapositive
Dénoncer betekent:
A
plegen
B
ondergaan
C
duidelijk maken
D
verdedigen
Slide 18 - Quiz
Lees bovenstaande tekst: hoeveel inégalités (ongelijkheden) worden genoemd? Vul hierna in.
Slide 19 - Diapositive
Hoeveel ongelijkheden worden genoemd?
A
één
B
twee
C
drie
D
vier
Slide 20 - Quiz
Important! Signaalwoorden!
Handig om die te kennen, want ze geven structuur aan de tekst. De antwoorden op vragen over de tekst staan vaak in de buurt van de signaalwoorden (zie de vorige vraag...).
Ze kunnen een reden aangeven, of een tegenstelling, een voorbeeld, een opsomming, een doel etc.
We gaan ermee oefenen in de volgende dia.
Slide 21 - Diapositive
parce que
mais
pourtant
par exemple
si
par contre
donc
ensuite
bref
en plus
daarentegen
dus
bovendien
omdat
kortom
vervolgens
toch
bijvoorbeeld
maar
als
Slide 22 - Question de remorquage
Lees de tekst en zoek het signaalwoord
Vul het in op de volgende dia
Slide 23 - Diapositive
Wat is het signaalwoord in dit tekstje?
Slide 24 - Question ouverte
Wat geeft het signaalwoord POURTANT aan?
A
gevolg
B
oorzaak
C
tegenstelling
D
voorbeeld
Slide 25 - Quiz
Vind de hoofdgedachte
Bekijk het plaatje en lees de tekst
op de volgende dia.
Focus op de woorden die je wél kent.
Beantwoord daarna in het Ned de volgende vragen: WIE, WAT, WAAR, WAAROM?
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
Hoofdgedachte: WIE
Slide 28 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAT
Slide 29 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAAR
Slide 30 - Question ouverte
Hoofdgedachte: WAAROM
Slide 31 - Question ouverte
Wat heb je geleerd van deze les? Specifiek over lees strategieën