2.5

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
in tweetallen gaan zitten
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
in tweetallen gaan zitten

Slide 1 - Diapositive

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • we kijken even terug naar de vorige les
  • we kijken het gemaakt werk na
  • uitleg, je bent stil en doet goed mee
  • je begint aan het huiswerk
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Diapositive

  • Ik weet wat brutoloon is
  • Ik weet wat nettoloon is
  • Ik weet wat een salarisspecificatie of loonstrook is, en kan deze lesen
  • Ik weet het verschil tussen de AOW en het bedrijfspensioen
  • Ik weet waar de loonheffing uit bestaat
  • Ik weet wat loonbelasting is
  • Ik ken vier volksverzekeringen
  • Ik weet wat de Zorgverzekeringswet inhoudt
  • Ik weet wat de loonkosten voor de werkgever zijn
  • Ik ken twee werknemersverzekeringen
  • Ik weet wat inflatie is 
  • Ik weet wat koopkracht is


Slide 3 - Diapositive

  • Ik weet wat geldontwaarding is
  • Ik weet wat een reële inkomensstijging is
  • Ik weet hoe ik het loonindexcijfer moet berekenen
  • Ik weet hoe ik het prijsindexcijfer moet berekenen
  • Ik weet wat het consumentenprijsindexcijfer is
  • Ik weet hoe ik het consumentenprijsindexcijfer moet berekenen


Slide 4 - Diapositive

2.16a
1. onjuist (brutoloon min loonheffing min pensioenpremie)
2. onjuist (Algemene Ouderdoms Wet)
3. onjuist (loonspecificatie krijg je van de werkgever)
4. juist (zit meestal zo'n 30% tussen)
5. juist (373,08/2588,27 x 100 = 14,4%)
6. onjuist (AOW krijgt iedereen, pensioen is opgebouwd uit werk
7. juist 
8. juist
2.16b diagram 1; de inhoudingen zijn een gedeelte; het 
nettoloon is hoger, het brutoloon is meer dan nettoloon

Slide 5 - Diapositive

2.17a
5 jaar geleden 10 bakjes voor € 20,- dus per bakje € 2,-
2.17b
Nu betaal je voor 10 bakjes 10 x € 2,50 dus € 25,-
2.17c  nieuw-oud / oud x 100
(2,50-2) /2 x100 = 0,50/2 x100 = 25%
2.17d
Voor € 20,- kun je nu nog (20/2,50 =) 8 bakjes kopen
2.17e  nieuw-oud / oud x 100
(10-8) /8 x100 = 20%






Slide 6 - Diapositive

2.18a
1. BRUTO salaris + toeslagen fulltime is € 2.588,27 (staat vermeld)
Anneloes werkt 60% dus is het voor haar € 1.552,96
2. Loon voor Loonheffing is 1.552,96-87,03 = € 1.465,93
3. NETTO uit te betalen is 1465,93-89,08 = € 1.376,85
2.18b
Hoeveel % is 98,08 van 1.465,93? 98,08/1465,93 x100 = 6,1%
2.18c
Eigen mening, licht wel je antwoord toe!





Slide 7 - Diapositive

2.18d  
1. 72 jaar en weduwe: AOW 
(geen ANW; dat is bij kinderen onder de 18jaar)
2. vader met kinderen die bij hem wonen: AKW
3. weduwe met 2 kinderen onder de 18 jaar: AKW en ANW
4. ontslagen en is ingeschreven: WW
5. afgekeurd: WIA 






Slide 8 - Diapositive

2.18e
2019: 1313,82/1298,56 x100 = 101,2
2020: 1345,62/1298,56 x100 = 103,6
2021: 1376,85/1298,56 x100 = 106,0
2.18f
Het nominale loon steeg van € 1.298,56 naar € 1.376,85
In procenten is de stijging: 1376,85-1298,56 / 1298,56x100 = 2,3%
Het consumentenprijspeil steeg met 1%
Het reële loon steeg dus






Slide 9 - Diapositive

2.19a
reële loonindexcijfer 2021: 103/101,25 x100 = 101,7
reële loonindexcijfer 2022: 106/102,5 x100 = 103,4
2.19b
De nominale loonindex = 18962,50/18500 x100 = 102,5 
De reële loonindex = 102,5/102 x100 = 100,49
Conclusie: Theo's inkomen stijgt in koopkracht met 0,5%
2.19c
nominale loonstijging 2,5%, reële loonstijging 0,5%
Het prijspeil is gedaald.





Slide 10 - Diapositive

2.19d
reële rente-indexcijfer: 102/101,5 x100 = 100,49
Tjerk heeft dus 0,49% reële rente ontvangen
2.19e
Oude mensen kijken vaak alleen naar de prijzen, ze vergeten dan dat het inkomen ook is gestegen.
2.19f  Omdat de koopkracht van de bouwvakkers
zonder loonsverhoging anders niet verbetert.

Slide 11 - Diapositive

Paragraaf 2.5 Inkomensverschillen


Arbeidsinkomen
loon
Vermogensinkomen
rente, huur, pacht, winst
Overdrachtsinkomen
sociale uitkering, studiefinanciering, toeslagen, zakgeld

Slide 12 - Diapositive

Inkomensverschillen door
  • Schaarste op de arbeidsmarkt
  • Productiviteit en prestaties
  • Opleiding en scholing
  • Verantwoordelijkheid van het werk
  • Ervaring
  • Zwaar of gevaarlijk werk
  • Leeftijd

  • Talent
  • Arbeidstijd
  • Vermogen

Slide 13 - Diapositive

Nivellering en denivellering
Nivellering: De inkomensverschillen worden in verhoudin
                     kleiner.
Denivellering: De inkomensverschillen worden
                         in verhouding steeds groter.

Zorgt Nederlandse voor (de)nivellering?

Slide 14 - Diapositive

Maak in stilte
en
zelfstandig
de opdrachten 2.21 t/m 2.24
pagina 80 t/m 85

 Ben je klaar: 
Bereid je vast voor op de toets!


timer
10:00
ben je niet stil => strafwerk!

Slide 15 - Diapositive

Welkom bij 
Economie

Slide 16 - Diapositive

Inkomen zonder tegenprestatie
Tegemoetkomingen (kinderbijslag of studiefinanciering)
Toeslagen (huurtoeslag of zorgtoeslag)
Sociale uitkeringen (WW, AOW, WIA, bijstand)


Slide 17 - Diapositive

Overdrachtsinkomen
Overheid bepaalt de voorwaarden

Slide 18 - Diapositive

2.21 a+b toepassen begrippen 
2.21 c kun je overslaan

2.22a+b toepassen begrippen
c uitrekenen arbeidsinkomen
d beredeneren 

HULP
opdrachten

Slide 19 - Diapositive

Welke 3 arbeidsinkomens zijn er?
Rekenen:  
totale arbeidsinkomen, verandering in procenten.
  1.  Arbeidsinkomen
  2. Vermogensinkomen
  3. Overdrachtsinkomen
Noteer in je schrift
Wat zijn de oorzaken van inkomensverschillen?
Welke 6 overdrachtsinkomens zijn er?
Wat moet je weten van § 2.5?
Welke 3 vermogensinkomens zijn err?
2.21 a+b toepassen begrippen 
2.21 c kun je overslaan

2.22a+b toepassen begrippen
c uitrekenen arbeidsinkomen
d beredeneren 

Begrippen

Slide 20 - Diapositive

2.21a
1. spaargeld => vermogensinkomen
2. studiefinanciering => overdrachtsinkomen
3. salaris => arbeidsinkomen
4. ww-uitkering => overdrachtsinkomen
5. bedrijfspensioen => arbeidsinkomen
6. AOW-uitkering => overdrachtsinkomen
7. huuropbrengst => vermogensinkomen 





Inkomensvormen

Slide 21 - Diapositive

2.21b
1. juist, om mensen te krijgen wordt meer loon betaald
2. onjuist huur => vermogensinkomen
3. juist, overdrachtsinkomen komt van de belastingdienst
4. juist, gages en honoraria => arbeidsinkomen
5. juist (met nog 6 andere oorzaken)







Slide 22 - Diapositive

  • Ik weet welke inkomenssoorten er zijn
  • Ik weet wat arbeidsinkomens zijn en kan er zes noemen
  • Ik weet wat vermogensinkomens zijn en kan er drie noemen
  • Ik weet wat overdrachtsinkomens zijn en kan er vijf nomen
  • Ik weet negen oorzaken van inkomensverschillen


LEER              EN

Slide 23 - Diapositive