NN6 H3 2KGT woordenschat - voorvoegsels

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive


Terugblik:


Wie weet nog waar we het de vorige les over hebben gehad?

Slide 2 - Diapositive


Deze les:
  • Wat weet je nog?
  • Instructie
  • Aan de slag

Slide 3 - Diapositive

Vervang de woorden tussen haakjes door één woord.

Mijn broer moest vorig jaar (opnieuw examen) doen.

Slide 4 - Question ouverte

Vervang de woorden tussen haakjes door één woord.

David en Jordy waren het (niet eens) met de beslissing.

Slide 5 - Question ouverte

Vervang de woorden tussen haakjes door één woord.

De vlucht van Moskou naar Hanoi is (zonder stoppen), dus rechtstreeks.

Slide 6 - Question ouverte

Vervang de woorden tussen haakjes door één woord.

Dat is een (vroegere leerling) van onze school

Slide 7 - Question ouverte

Vervang de woorden tussen haakjes door één woord.

Die opmerking van jou was helemaal (verkeerd geplaatst).

Slide 8 - Question ouverte


Lesdoel:
  1. Ik ken de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels
  2. Ik kan de betekenis van woorden vinden met behulp van voorvoegsels
  3. Ik kan  gebruik maken van voorvoegsels
  4. Ik ken de betekenis van de woorden en uitdrukkingen van dit hoofdstuk

Slide 9 - Diapositive

Voorvoegsels
Bij sommige woorden kun je een stukje vóór het woord toevoegen; een voorvoegsel
De betekenis van het woord verandert door een voorvoegsel.

Voorbeeld: onrustig = on (voorvoegsel) + rustig = niet rustig

Slide 10 - Diapositive

Veel voorkomende voorvoegsels 
non- = niet, zonder
on- = niet
mis- = verkeerd, fout
wan- = slecht, verkeerd
her- = weer, opnieuw
ex- = niet meer, van vroeger
 
inter- = tussen (twee of meer gebieden)

Slide 11 - Diapositive

Voorvoegsels

VOORVOEGSELS definitie

- voorvoegsels zijn deeltjes die je voor woorden kunt plakken:

ONmogelijk (ON is het voorvoegsels)

EX-vriend (EX is het voorvoegsels)

Zoals je ziet, wordt er soms ook een streepje geplaatst.


- Door de voorvoegsels verandert de betekenis van de woorden




Slide 12 - Diapositive

Een voorvoegsel kan je helpen om
A
een woord in de verleden tijd te zetten.
B
de betekenis van een woord te vinden.
C
een woord te verkleinen.
D
het lidwoord goed te gebruiken.

Slide 13 - Quiz

Wat is het voorvoegsel in 'onmisbaar'?
A
onmis
B
mis
C
on
D
baar

Slide 14 - Quiz

Wat is het voorvoegsel van dit woord:
'onaardig'
A
aardig
B
ig
C
on
D
aar

Slide 15 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel 'her-'
A
klein
B
opnieuw
C
niet
D
slecht

Slide 16 - Quiz

Ongelijk
(woord met voorvoegsel)
Wat is hier de betekenis van?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk

Slide 17 - Quiz

Wat is een woord met een voorvoegsel?
A
hergebruiken
B
smakeloos

Slide 18 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel mis-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
verkeerd

Slide 19 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel anti-
A
voor
B
tegen

Slide 20 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel -on?
A
geen
B
weinig
C
mis
D
niet

Slide 21 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel wan-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 22 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel inter-?
A
naast
B
tussen 2 of meer gebieden
C
in het
D
internationaal

Slide 23 - Quiz

Wat is de betekenis van het voorvoegsel ex-?
A
zonder
B
opnieuw
C
niet meer
D
slecht

Slide 24 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel "non"?
A
iemand uit een klooster
B
niet
C
opnieuw
D
tussen

Slide 25 - Quiz



Wat?
  • Hoofdstuk 3 woordenschat - voorvoegsels - opdracht 5 t/m einde paragraaf.

Klaar? 
  • Tevreden of wil je opdrachten nog een keer maken?
  • Leren voor je oefen SO

SLUIT LESSONUP NOG NIET AF!



Heb je hulp nodig?
Kijk eerst naar het stoplicht.
 


Rood? Stil. Stel je vraag aan de docent (alleen als je echt niet verder kunt).

Geel? Fluisterniveau. Vraag diegene naast je.

Groen? Fluisterniveau. Vraag diegene naast je of de docent.

Aan het werk
timer
15:00

Slide 26 - Diapositive


Lesdoel:
  1. Ik ken de betekenis van veelvoorkomende voorvoegsels
  2. Ik kan de betekenis van woorden vinden met behulp van voorvoegsels
  3. Ik kan  gebruik maken van voorvoegsels
  4. Ik ken de betekenis van de woorden en uitdrukkingen van dit hoofdstuk

Slide 27 - Diapositive

Heb jij het lesdoel bereikt?
Ik heb het doel volledig bereikt.
Ik heb het lesdoel gedeeltelijk bereikt.
Ik heb het lesdoel niet bereikt

Slide 28 - Sondage

Ik heb hard gewerkt vandaag.
0100

Slide 29 - Sondage

Huiswerk
De paragraaf woordenschat - voorvoegsels moet voor de volgende les helemaal af zijn. Je hebt tijdens de volgende les een oefen SO over woordenschat hoofdstuk 3

Proefwerk hoofdstuk 3: 
dinsdag 29 maart

Slide 30 - Diapositive