Oefentoets klas 3B

Welkom 3B
Leg je spullen klaar.
Oefentoets
werkboek
etui
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom 3B
Leg je spullen klaar.
Oefentoets
werkboek
etui

Slide 1 - Diapositive

Vrijdag leestoets

Wat moet je leren?
H1.3 / 2.3 / 3.3 / 4.3 (5.3)
Wat is belangrijk? Tekstdoelen, tekstverband en signaalwoorden, grafiek/tabel, hoofdgedachte, feiten/meningen.

Dyslexie: oortjes mee!

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we deze les doen?
1e uur: Quiz, nakijken oefentoets tekst 1, maken H4.5 opdr.
2e uur: stillezen, werkblad signaalwoorden. H4.5 opdr. / nakijken.
3e uur: werk 1e uur. Test jezelf en oefentoets. 

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk
dinsdag 13-6
H4.3 Test jezelf en oefentoets online

Oefentoets tekst 1

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Lien

Wat zijn de 4 tekstdoelen?
A
informeren - overtuigen - activeren - amuseren
B
informeren - overtuigen - studeren - amuseren
C
informeren - amuseren - verkennen - activeren
D
informeren - verkennen - overtuigen - activeren

Slide 6 - Quiz

Een activerende tekst ...
A
wil jou als lezer vermaken
B
geeft de mening van de schrijver weer.
C
wil jou als lezer in actie brengen.
D
geeft informatie over een bepaald onderwerp.

Slide 7 - Quiz

Wat is het tekstdoel van een reclame?
A
Informeren
B
Activeren

Slide 8 - Quiz

Wat is GEEN activerende tekst?
A
aankondiging van concert
B
nieuwsbericht over verkiezingen
C
advertentie van telefoonabonnement
D
reclamefolder van een supermarkt

Slide 9 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een activerende tekst?
A
blog
B
menukaart
C
ingezonden brief
D
poster van SIRE

Slide 10 - Quiz

Een activerende tekst is altijd objectief.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Een schoolboek hoort bij het tekstdoel:
A
Amuseren
B
Informeren
C
Activeren

Slide 12 - Quiz

Het tekstdoel amuseren:
A
De schrijver wil dat je je vermaakt.
B
De schrijver wil dat je dezelfde mening krijgt als hij.
C
De schrijver wil je raad geven.
D
De schrijver wil uitleggen hoe je iets moet doen.

Slide 13 - Quiz

Een strip hoort bij het tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren

Slide 14 - Quiz

Een overtuigende tekst...
A
bestaat vooral uit de mening van de schrijver.
B
geeft informatie over een bepaald onderwerp.
C
wil jou als lezer vermaken
D
wil jou als lezer in actie brengen.

Slide 15 - Quiz

Het tekstdoel van een reclametekst is overtuigen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Een betoog is een overtuigende tekst
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Een voorbeeld van een overtuigende tekst is..
A
Marktplaats advertentie
B
Gedicht
C
Recensie over een film
D
Factuur van de garage

Slide 18 - Quiz

Wat is het doel van een overtuigende tekst?
A
dat je iets gaat kopen
B
dat je de mening van de schrijver overneemt

Slide 19 - Quiz

Kies het goede antwoord.

Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben
D
...geven aan wat voor soort tekst het is

Slide 20 - Quiz


Zoek tekstverband:
Hij heeft geen zin dus hij gaat niet mee.
A
argument
B
conclusie

Slide 21 - Quiz

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 22 - Quiz

Welk tekstverband herken je?
Eerst zet je saldo op je ov-chipkaart, daarna activeer je de kaart en vervolgens kun je inchecken en naar je werk reizen.
A
tijdsvolgorde (chronologie)
B
oorzaak-gevolg
C
voorbeeld
D
opsomming

Slide 23 - Quiz

Het signaalwoord want' hoort bij het tekstverband
A
voorbeeld
B
reden of argument
C
standpunt of conclusie

Slide 24 - Quiz

ook
is een signaalwoord voor het tekstverband
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 25 - Quiz

maar
is een signaalwoord voor het tekstverband
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 26 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden?
A
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
B
Ze geven aan wat voor soort tekst het is.
C
Ze geven aan met welk tekstverband je te maken hebt.
D
Ze geven aan voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.

Slide 27 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 28 - Quiz

Signaalwoorden voor tijdsvolgorde
A
eerst, daarna, nadat
B
toen, maar, omdat

Slide 29 - Quiz

Verbanden en signaalwoorden.
Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals...
A
ten eerste
B
tegenover
C
maar
D
om te beginnen

Slide 30 - Quiz

Signaalwoord: met behulp van
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 31 - Quiz

Het signaalwoord want' hoort bij het tekstverband
A
voorbeeld
B
reden of argument
C
standpunt of conclusie

Slide 32 - Quiz

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.

Wat is het tekstverband?
A
argument
B
conclusie

Slide 33 - Quiz

Wat gaan we deze les doen?
1e uur: Quiz, nakijken oefentoets tekst 1, maken H4.5 opdr.
2e uur: stillezen, werkblad signaalwoorden. H4.5 opdr. / nakijken.
3e uur: werk 1e uur. Test jezelf en oefentoets. 

Slide 34 - Diapositive

Luister goed naar de tekst.
Is deze tekst duidelijk voor jou?

Slide 35 - Diapositive

H4.5 - woorden
Maak alleen of in een tweetal:
Opdracht: 2 t/m 7, 9, 11, 12, 15 t/m 17

Klaar? Nakijken

Slide 36 - Diapositive